22e week door het jaar 2, donderdag
259 eerste lezing: 1 Kor. 3, 18-23
Alles is van u, maar gij zijt van Christus
en Christus is van God.
Uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte.
Broeders en zusters,
laat niemand zichzelf iets wijs maken.
Als iemand onder u wijs meent te zijn
– wijs namelijk volgens de normen van deze tijd
die voorbijgaat –
dan moet hij dwaas worden om de ware wijsheid te leren.
De wijsheid van deze wereld is dwaasheid voor God.
Er staat immers geschreven:
“Hij vangt de wijzen in hun eigen sluwheid”
en elders:
“De Heer kent de gedachten van de wijzen,
Hij weet hoe waardeloos ze zijn.”
Laat daarom niemand zijn heil zoeken bij mensen.
Want alles is het uwe,
of het nu Paulus is of Apollos of Kefas,
wereld, leven of dood,
heden of toekomst,
alles is van u,
maar gij zijt van Christus en Christus is van God.
Woord van de Heer.
Wij danken God.
tussenzang: Ps. 24 (23), 1-2, 3-4ab, 5-6
Refrein: Aan God hoort de aarde en al wat er op is.
Aan God hoort de aarde en al wat er op is,
de aardschijf en al wat daar woont;
want Hij heeft haar op het water gegrondvest,
haar vastgelegd op de zee.
Wie zal beklimmen de berg van de Heer,
wie in zijn heiligdom staan?
Die rein is van handen en zuiver van hart,
zijn zinnen niet zet op wat kwaad is.
Hij zal door de Heer gezegend worden,
beloond door God, zijn verlosser.
Zo doet het geslacht dat zich richt tot Hem,
dat staat voor het aanschijn van Jakobs God.
vers voor het evangelie: Joh. 14, 23
Alleluia.
Als iemand Mij liefheeft,
zal hij mijn woord onderhouden;
mijn Vader zal hem liefhebben
en Wij zullen tot hem komen.
Alleluia.
260 evangelie: Lc. 5, 1-11
Zij lieten alles achter om Hem te volgen.
De Heer zij met u.
En met uw geest.
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas.
Lof zij U, Christus.
Op zekere dag
stond Jezus aan de oever van het meer van Gennésaret,
terwijl de mensen op Hem aandrongen
om het woord Gods te horen.
Hij zag nu twee boten liggen aan de oever van het meer;
de vissers waren eruit gegaan en spoelden hun netten.
Hij stapte in een van de boten, die van Simon,
en vroeg hem een eindje van wal te steken.
Hij ging zitten
en vanuit de boot vervolgde Hij zijn onderricht aan het volk.
Toen Hij zijn toespraak had geëindigd, zei Hij tot Simon:
“Vaar nu naar het diepe
en gooi uw netten uit voor de vangst.”
Simon antwoordde:
“Meester,
de hele nacht hebben we gezwoegd zonder iets te vangen;
maar op uw woord zal ik de netten uitgooien.”
Ze deden het en vingen zulk een massa vissen in hun netten
dat deze dreigden te scheuren.
Daarom wenkten ze hun maats in de andere boot
om hen te komen helpen.
Toen die gekomen waren,
vulden zij de beide boten tot zinkens toe.
Bij het zien daarvan
viel Simon Petrus Jezus te voet en zei:
“Heer, ga van mij weg,
want ik ben een zondig mens.”
Ontzetting had zich meester gemaakt van hem
en van allen, die bij hem waren,
vanwege de vangst, die ze gedaan hadden.
Zo verging het ook Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs,
die met Simon samenwerkten.
Jezus echter sprak tot Simon:
“Wees niet bevreesd,
voortaan zult ge mensen vangen.”
Ze brachten de boten aan land
en lieten alles achter om Hem te volgen.
Woord van de Heer.
Wij danken God.