20e week door het jaar 2, woensdag

20e week door het jaar 2, woensdag

233 eerste lezing: Ez. 34, 1-11

Ik zal mijn schapen opeisen
zodat ze geen prooi meer worden van die herders.

Uit de Profeet Ezechiël.
Het woord van de Heer werd tot mij gericht:
“Mensenkind,
gij moet een profetie laten horen tegen de herders van Israël,
gij moet een profetie laten horen
en aldus tot hen, de herders, spreken:
Zo spreekt God de Heer:
Wee de herders van Israël,
die alleen maar voor zichzelf zorgen!
Moeten de herders niet voor de schapen zorgen?
Gij drinkt hun melk op, gij kleedt u in hun wol,
gij slacht het vetgemeste dier,
maar voor de schapen zorgen doet gij niet.
Het verzwakte dier sterkt gij niet,
het zieke geneest gij niet,
het gewonde verbindt gij niet,
het verdwaalde brengt gij niet terug
en naar het verlorene gaat gij niet zoeken.
Gij beheert de dieren met hardheid en geweld.
Zo raken zij verstrooid, bij gebrek aan een herder,
en ze worden de prooi
van alle wilde dieren van het veld waar ze verstrooid zijn.
Op alle bergen en overal op de hoge heuvels
dolen mijn schapen rond;
over heel de aardbodem zijn mijn schapen verstrooid
en er is niemand, die naar ze vraagt,
en er is niemand die naar ze zoekt.
Daarom, herders, hoort naar het woord van de Heer!
Zo waar Ik leef – spreekt God de Heer – Ik zal ze krijgen!
Omdat mijn schapen geroofd zijn,
omdat mijn schapen, bij gebrek aan herder,
de prooi zijn geworden van alle wilde dieren van het veld,
omdat mijn herders niet naar de schapen hebben gezocht
en de herders alleen voor zichzelf hebben gezorgd
en niet voor mijn schapen,
daarom, herders, moet gij nu het woord van de Heer horen.
Zo spreekt God de Heer:
Ik zal ze krijgen, de herders!
Ik zal mijn schapen van hen opeisen
en Ik zal een einde maken aan hun zorg voor mijn schapen.
De herders zullen zichzelf niet langer bevoordelen.
Ik red mijn schapen uit hun tanden,
zodat ze geen prooi meer worden van die herders.
Want, zo spreekt God de Heer:
Nu is het zo ver, dat Ik zelf naar mijn schapen ga vragen
en zelf naar hen ga omzien.”
Woord van de Heer.
Wij danken God.

tussenzang: Ps. 23 (22), 1-3a, 3b-4, 5, 6

Refrein: De Heer is mijn herder, niets kom ik tekort.

De Heer is mijn herder, niets kom ik tekort;
Hij laat mij weiden op groene velden.
Hij brengt mij aan water, waar ik kan rusten,
Hij geeft mij weer frisse moed.

Mijn schreden leidt Hij langs rechte paden
omwille van zijn Naam.
Al voert mijn weg door donkere kloven,
ik vrees geen onheil waar Gij mij leidt.
Uw stok en uw herdersstaf
geven mij moed en vertrouwen.

Gij nodigt mij aan uw tafel
tot ergernis van mijn bestrijders.
Met olie zalft Gij mijn hoofd,
mijn beker is overvol.

Voorspoed en zegen verlaten mij nooit,
elke dag van mijn leven.
Het huis van de Heer zal mijn woning zijn
voor alle komende tijden.

vers voor het evangelie: Ps. 119 (118), 105

Alleluia.
Uw woord is een lamp voor mijn voeten, Heer,
het is een licht op mijn pad.
Alleluia.

234 evangelie: Mt. 20, 1-16a

Zijt gij kwaad omdat Ik goed ben?

De Heer zij met u.
En met uw Geest.
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs.
Lof zij U, Christus.

In die tijd verhaalde Jezus de volgende gelijkenis:
“Met het Rijk der hemelen is het
als met een landeigenaar, die vroeg in de morgen uitging
om arbeiders te huren voor zijn wijngaard.
Hij werd het met de arbeiders eens voor een tienling per dag
en stuurde ze naar zijn wijngaard.
Rond het derde uur ging hij er weer op uit
en zag nog anderen werkeloos op de markt staan
tot wie hij zei:
Gaat ook naar mijn wijngaard
en ik zal u geven wat billijk is.
En zij gingen.
Rond het zesde en negende uur ging hij nog eens uit
en deed hetzelfde.
Rond het elfde uur ging hij opnieuw uit
en vond er weer anderen staan.
Hij zei tot hen:
Wat staat ge hier heel de dag werkeloos?
Ze antwoordden hem:
Niemand heeft ons gehuurd.
Daarop zei hij tot hen:
Gaat ook gij naar mijn wijngaard.
Bij het vallen van de avond
sprak de eigenaar van de wijngaard tot zijn rentmeester:
Roep de arbeiders en betaal hun uit,
te beginnen met de laatsten en zo tot de eersten.
Toen de arbeiders van het elfde uur kwamen
kregen zij elk een tienling;
toen nu ook de eersten kwamen, meenden dezen
dat zij meer zouden krijgen,
maar ook zij kregen ieder de overeengekomen tienling.
Ze namen hem wel aan,
maar begonnen tegen de landeigenaar te morren en zeiden:
Dezen hier,
die het laatst gekomen zijn,
hebben maar één uur gewerkt,
en gij stelt ze gelijk met ons,
die de last van de dag
en de brandende hitte hebben gedragen.
Maar hij antwoordde een van hen:
Vriend, ik doe u toch geen onrecht?
Zijt gij niet met mij overeengekomen voor een denarie?
Neem wat u toekomt en ga heen.
Ik wil aan degene, die het laatst gekomen is,
evenveel geven als aan u.
Mag ik soms met het mijne niet doen wat ik verkies,
of zijt ge kwaad, omdat ik goed ben?
Zo zullen de laatsten de eersten
en de eersten de laatsten zijn.”
Woord van de Heer.
Wij danken God.

Subscribe
Abonneren op

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

0 Reacties
Inline Feedbacks
View all comments