14e week door het jaar 2, woensdag
161 eerste lezing: Hos. 10, 1-3.7-8.12
Het is nu de tijd om de Heer te zoeken.
Uit de Profeet Hosea.
Israël is een weelderige wijnstok,
die ook weelderige vruchten draagt.
En hoe talrijker die vruchten zijn,
des te talrijker maakt Israël zijn altaren.
Hoe mooier zijn land wordt,
des te mooier versiert het zijn wijstenen.
Omdat zij zo dubbelhartig zijn,
zullen zij nu hun schuld gaan boeten.
De Heer zelf geeft hun altaren de nekslag
en slaat de wijstenen stuk.
Ja, dan zullen zij zeggen:
“Wij hebben geen koning,
want als wij de Heer niet vrezen,
wat helpt ons de koning dan?”
Samaria is tot zwijgen gebracht,
zijn koning is als een afgebroken tak,
die op het water drijft.
De gruwelhoogten – die zonde van Israël –
worden verwoest.
Doornen en distels overwoekeren hun altaren.
Dan roepen zij de bergen toe: “Bedekt ons!”
en de heuvels: “Valt op ons neer!”
Zaait rechtschapenheid,
dan zult gij goedheid oogsten;
ontgint het braakland.
Het is nu de tijd om de Heer te zoeken,
totdat Hij komt en de gerechtigheid over u laat regenen.
Woord van de Heer.
Wij danken God.
tussenzang: Ps. 105 (104), 2-3, 4-5, 6-7
Refrein:
Zoekt altijd het Aanschijn van de Heer.
Of: Alleluia.
Bezingt Hem en tokkelt de snaren voor Hem,
verhaalt al zijn wondere werken.
Gaat groot op de heilige Naam van de Heer,
verheugt u, gij die Hem aanhangt.
Verlaat u op Hem, op zijn machtige arm,
blijft altijd zijn Aanschijn zoeken.
Vergeet nooit de wonderen die Hij deed,
zijn tekenen en zijn beloften.
Gij, kroost van zijn dienaar Abraham,
gij, zonen van Jakob, zijn welbeminde.
De Heer, Hij is onze enige God,
wat Hij beslist, geldt voor heel de aarde.
vers voor het evangelie: Ps. 95 (94), 8ab
Alleluia.
Luistert heden naar de stem van de Heer
en weest niet halsstarrig.
Alleluia.
162 evangelie: Mt. 10, 1-7
Gaat naar de verloren schapen van het huis van Israël.
De Heer zij met u.
En met uw Geest.
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs.
Lof zij U, Christus.
In die tijd riep Jezus zijn twaalf leerlingen bij zich
en gaf hun de macht
om de onreine geesten uit te drijven
en alle ziekten en kwalen te genezen.
Dit zijn de namen van de twaalf apostelen:
als eerste: Simon, die Petrus wordt genoemd,
met zijn broer Andreas;
Jakobus, de zoon van Zebedeüs, met zijn broer Johannes;
Filippus en Bartolomeüs,
Tomas en Matteüs de tollenaar,
Jakobus, de zoon van Alfeüs,
Taddeüs, Simon de Ijveraar
en Judas Iskariot, die Hem verraden heeft.
Deze twaalf zond Jezus uit met de opdracht:
“Begeeft u niet onder de heidenen
en gaat niet binnen in een stad van de Samaritanen;
gij moet veeleer gaan
naar de verloren schapen van het huis van Israël.
Verkondigt op uw tocht:
Het Koninkrijk der hemelen is nabij.”
Woord van de Heer.
Wij danken God.