12e week door het jaar 2, vrijdag

12e week door het jaar 2, vrijdag

141 eerste lezing: 2 Kon. 25, 1-12

Zo werd Juda uit zijn land in ballingschap weggevoerd.

Uit het tweede Boek der Koningen.
In het negende regeringsjaar van Sidkia,
in de tiende maand, op de tiende dag van de maand,
trok Nebukadnessar, de koning van Babel, in eigen persoon
met heel zijn krijgsmacht op tegen Jeruzalem;
hij sloeg er zijn kamp op en wierp er een wal omheen.
De belegering duurde tot aan het elfde regeringsjaar van Sidkia.
Op de negende dag van de maand,
toen de hongersnood al zo nijpend was geworden
dat er voor het volk van het land geen brood meer was,
werd er een bres in de stadsmuur geslagen.
Ofschoon de Chaldeeën rondom de stad lagen,
verlieten de krijgslieden ‘s nachts de stad
door de poort tussen de beide muren bij de koninklijke tuin
en vluchtten in de richting van de Araba.
Het leger van de Chaldeeën zette koning Sidkia achterna
en haalde hem in op de vlakte van Jericho,
nadat zijn leger uiteengevallen was.
Zij namen de koning gevangen
en brachten hem naar de koning van Babel in Ribla.
Deze sprak het vonnis over hem uit.
De zonen van Sidkia werden voor zijn ogen afgeslacht
en vervolgens liet hij Sidkia de ogen uitsteken
en hem geboeid met twee bronzen kettingen
naar Babel wegvoeren.
In de vijfde maand, op de zevende dag van de maand,
in het negentiende regeringsjaar van Nebukadnessar,
de koning van Babel,
trok Nebuzaradan,
commandant van de lijfwacht
en adjudant van de koning van Babel,
Jeruzalem binnen.
Hij stak de tempel van de Heer, het koninklijk paleis
en alle huizen van Jeruzalem in brand;
alle grote gebouwen liet hij in vlammen opgaan.
Het leger van de Chaldeeën,
dat onder bevel stond van de commandant van de lijfwacht,
sloopte de muur van Jeruzalem.
Wat van het volk in de stad nog was overgebleven,
alsook degenen die naar de koning van Babel waren overgelopen,
de rest van de bevolking,
werd door Nebuzaradan, de commandant van de lijfwacht,
in ballingschap weggevoerd.
Alleen de armsten van het volk
liet de commandant van de lijfwacht achter
om te zorgen voor wijngaarden en akkers.
Woord van de Heer.
Wij danken God.

tussenzang: Ps. 137 (136), 1-2, 3, 4-5, 6

Refrein:
Moge mijn tong in mijn mond blijven kleven
als ik aan u niet meer denk!

Wij zaten aan Babylons stromen en weenden
denkend aan Sion;
en aan de wilgen die daar staan
hingen de citers.

Onze ontvoerders vroegen gezangen,
onze verdrukkers een vrolijk lied:
zingt ons van Sion!

Zouden wij dan van de Heer kunnen zingen
hier in dit vreemde land?
Als ik, Jeruzalem, u ooit vergeet
moge mijn hand verlammen.

Moge mijn tong in mijn mond blijven kleven
als ik aan u niet meer denk;
als ik Jeruzalem zou willen ruilen
voor wat plezier.

vers voor het evangelie: cf. Ef. 1, 17-18

Alleluia.
De God van onze Heer Jezus Christus
moge ons innerlijk oog verlichten,
om te zien, hoe groot de hoop is
waartoe Hij ons roept.
Alleluia.

142 evangelie: Mt. 8,1-4

Als Gij wilt, Heer, kunt Gij mij reinigen.

De Heer zij met u.
En met uw geest.
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs.
Lof zij U, Christus.

Toen Jezus van de berg was afgedaald
volgde Hem een talrijke menigte.
Een melaatse kwam naar Hem toe
en smeekte Hem op zijn knieën:
“Als Gij wilt, Heer, kunt Gij mij reinigen.”
Jezus stak de hand uit, raakte hem aan en zei:
“Ik wil, word rein.”
En terstond werd hij van zijn melaatsheid gereinigd.
Jezus sprak tot hem:
“Zorg er voor dat ge het niemand zegt,
maar ga u laten zien aan de priester
en offer de gave die Mozes heeft voorgeschreven,
om ze het bewijs te leveren.”
Woord van de Heer.
Wij danken God.

Subscribe
Abonneren op

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

0 Reacties
Inline Feedbacks
View all comments