9e week door het jaar 1, dinsdag
99 eerste lezing: Tobit 2, 10-23
Ofschoon hij met blindheid was geslagen
morde Tobit toch niet tegen God.
Uit het Boek Tobit.
Toen Tobit eens een dode had begraven en ‘s nachts thuiskwam,
legde hij zich, omdat hij onrein was,
te ruste langs de muur van de binnenplaats,
zonder zijn gezicht te bedekken.
Hij had zijn ogen nog open en op een gegeven moment
viel er mussendrek in.
Hij kreeg witte vlekken op zijn ogen en werd blind.
De Heer liet toe dat deze beproeving hem trof,
om ons een voorbeeld van geduld te geven,
zoals dat van de heilige man Job.
Want ofschoon Tobit van zijn prilste jeugd af
steeds godvrezend was geweest
en Gods geboden had onderhouden,
en nu met blindheid was geslagen,
morde hij toch niet tegen God.
Hij bleef onwankelbaar volharden in de vreze des Heren,
en God danken, alle dagen van zijn leven.
Maar zoals de stamvorsten de zalige Job hadden gehoond,
zo werd ook Tobit door zijn verwanten en vrienden
om zijn levenswandel bespot. Ze zeiden hem:
“Waar blijft nu je hoop, waarvoor jij aalmoezen hebt gegeven
en begrafenissen hebt verzorgd?”
Maar Tobit berispte hen en zei:
“Spreekt toch niet zo;
want wij zijn van het geslacht der heiligen,
en wij verwachten het leven, dat God zal schenken
aan hen, die hun trouw jegens Hem nooit breken.”
Intussen ging Anna, zijn vrouw, dagelijks uit weven
en bracht dan de eetwaren thuis,
die zij door haar handenarbeid had kunnen bekomen.
Op een keer kreeg ze van de klanten
aan wie ze geregeld werk afleverde,
bij de betaling een bokje ten geschenke.
Toen ze daarmee thuiskwam begon het te mekkeren.
Tobit vroeg Anna:
“Waar komt dat bokje vandaan? Het is toch niet gestolen?
Breng het terug naar de eigenaar,
want het is niet geoorloofd iets te eten dat gestolen is.”
Zijn vrouw gaf hem kwaad ten antwoord:
“Waar blijf jij met je aalmoezen en je goede werken?
Nu komt je ware aard aan het licht.”
En op een dergelijke manier bleef zij hem verwijten maken.
Woord van de Heer.
Wij danken God.
tussenzang: Ps. 112 (111), 1-2, 7bc-8, 9
Refrein:
De rechtvaardige
blijft ongeschokt op de Heer vertrouwen.
Of: AIleluia.
Gelukkig de man die ontzag heeft voor God,
die vreugde vindt in zijn geboden.
Zijn kroost zal machtig zijn in het land,
gezegend zal zijn het geslacht van de vrome.
Voor slechte tijding is hij niet bang,
hij blijft ongeschokt op de Heer vertrouwen.
Standvastig en zonder vrees zet hij door
tot hij op zijn vijanden neerziet.
Met mildheid deelt hij aan armen uit,
hij zal zijn gerechtigheid nooit verliezen,
zijn macht en zijn aanzien vermeerderen steeds.
vers voor het evangelie: Ps. 119 (118), 36a. 29b
Alleluia.
Mijn hart zij gericht op wat Gij verordent;
geef mij uw wet als gids.
Alleluia.
100 evangelie: Mc. 12, 13-17
Geef aan de keizer wat de keizer toekomt
en aan God wat God toekomt.
De Heer zij met u.
En met uw geest.
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Marcus.
Lof zij U, Christus.
In die tijd
stuurden de hogepriesters, de schriftgeleerden en de oudsten
enkele Farizeeën en Herodianen op Jezus af
om Hem vast te zetten.
Dezen kwamen bij Hem met de vraag:
“Meester, wij weten dat Gij oprecht zijt
en U aan niemand stoort,
want Gij ziet de mensen niet naar de ogen,
maar leert de weg van God in oprechtheid.
Is het geoorloofd
belasting te betalen aan de keizer of niet?
Zullen we betalen of niet betalen?”
Maar Jezus die hun huichelarij doorzag antwoordde:
“Waarom probeert ge Mij te vangen?
Geeft Mij een tienling, dan zal Ik eens zien.”
Zij deden het.
Jezus vroeg hun nu:
“Van wie is deze beeldenaar en het randschrift?”
Ze antwoordden:
“Van de keizer.”
Daarop sprak Jezus tot hen:
“Geeft dan aan de keizer wat de keizer toekomt
en aan God wat God toekomt.”
En ze stonden verwonderd over Hem.
Woord van de Heer.
Wij danken God.