5e week door het jaar 1, maandag
49 eerste lezing: Gen. 1, 1-19
In het begin schiep God de hemel en de aarde.
Uit het Boek Genesis.
In het begin
schiep God de hemel en de aarde.
De aarde was woest en leeg;
duisternis lag over de diepte,
en een hevige wind joeg de wateren op.
Toen sprak God:
“Er moet licht zijn!”
En er was licht.
En God zag dat het licht goed was.
God scheidde het licht van de duisternis;
het licht noemde God dag, en de duisternis noemde Hij nacht.
Het werd avond en het werd ochtend;
dat was de eerste dag.
God sprak:
“Er moet een uitspansel zijn tussen de wateren,
een afscheiding tussen het ene water en het andere.”
En God maakte het uitspansel;
Hij scheidde het water onder het uitspansel
van het water erboven.
Zo gebeurde het.
Het uitspansel noemde God hemel.
Het werd avond en het werd ochtend;
dat was de tweede dag.
God sprak:
“Het water onder de hemel
moet naar één plaats samenvloeien,
zodat het droge zichtbaar wordt.”
Zo gebeurde het.
Het droge noemde God land,
en het samengevloeide water noemde Hij zee.
En God zag dat het goed was.
God sprak:
“Het land moet zich tooien met jong groen gras,
zaadvormend gewas en vruchtbomen die ieder naar zijn soort
hun vruchten dragen, met zaad erin.”
En uit het land schoot jong groen op,
gras, zaadvormend gewas, in allerlei soorten,
en bomen die ieder naar zijn soort hun vruchten droegen,
met zaad erin.
En God zag dat het goed was.
Het werd avond en het werd ochtend;
dat was de derde dag.
God sprak:
“Er moeten lichten zijn aan het hemelgewelf,
die de dag van de nacht zullen scheiden;
zij moeten als tekens dienen,
zowel voor de feesten als voor de dagen en de jaren
en tevens als lampen aan het hemelgewelf
om de aarde te verlichten.”
Zo gebeurde het.
God maakte de twee grote lampen,
de grootste om over de dag te heersen,
de kleinste om te heersen over de nacht,
en Hij maakte ook de sterren.
God gaf ze een plaats aan het hemelgewelf
om de aarde te verlichten,
om te heersen over de dag en over de nacht,
en om het licht en de duisternis uiteen te houden.
En God zag dat het goed was.
Het werd avond en het werd ochtend;
dat was de vierde dag.
Woord van de Heer.
Wij danken God.
tussenzang: Ps. 104 (103), 1-2a, 5-6, 10, 12, 24, 35c
Refrein:
De Heer vinde zijn vreugde in al zijn schepsels.
Verheerlijk, mijn ziel, de Heer,
wat zijt Gij groot, Heer mijn God!
Met glorie en luister zijt Gij gekleed,
uw mantel is zuiver licht.
Gij hebt ook de aarde geplaatst op haar zuilen,
in eeuwigheid wankelt zij niet.
Gij hebt haar de oerzee als kleed gegeven,
het water stond boven de bergen uit.
De bronnen deed Gij uitstromen als beken,
die dringen zich tussen de bergen voort.
En aan hun oevers nestelen vogels
en zingen tussen het struikgewas.
Hoe veel is het wat Gij gedaan hebt, Heer,
en alles in wijsheid gemaakt,
de aarde is vol van uw schepsels.
Verheerlijk, mijn ziel, de Heer:
de Heer zij altijd geprezen!
vers voor het evangelie: Joh. 15, 15b
Alleluia.
Ik heb u vrienden genoemd, zegt de Heer,
want Ik heb u alles meegedeeld
wat Ik van de Vader heb gehoord.
Alleluia.
50 evangelie: Mc. 6, 53-56
Allen die Jezus aanraakten werden gezond.
De Heer zij met u.
En met uw geest.
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Marcus.
Lof zij U, Christus.
In die tijd,
toen Jezus en zijn leerlingen overgestoken waren,
bereikten zij de kust bij Gennésaret en liepen de haven binnen.
Zodra zij uit de boot gestapt waren
herkenden de mensen Hem.
Zij liepen heel de streek af
en men begon de zieken op hun bedden naar de plaats te dragen
waar men hoorde dat Hij was.
Waar Hij maar binnenkwam,
in dorp of stad of gehucht,
legde men de zieken op de pleinen en smeekte Hem
of ze tenminste de zoom van zijn kleed mochten aanraken.
En allen die dit deden werden gezond.
Woord van de Heer.
Wij danken God.