30e week door het jaar 1, zaterdag
359 eerste lezing: Rom. 11, 1-2a.11-12.25-29
God heeft zijn volk dat Hij heeft uitverkoren niet verstoten.
Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Rome.
Broeders en zusters,
heeft God dan zijn volk verstoten?
Volstrekt niet.
Ik ben zelf een Israëliet,
van het geslacht van Abraham, uit de stam van Benjamin.
Nee, God heeft zijn volk dat Hij heeft uitverkoren niet verstoten.
Hebben de overigen zich dan zo gestoten
dat zij ten val zijn gekomen?
Dat niet, maar als gevolg van hun misstap,
ging het heil naar de heidenen,
opdat zij zelf jaloers zouden worden.
Als hun misstap de wereld verrijkt heeft
en hun falen voor de heidenen overvloed betekent,
wat mogen wij dan niet verwachten
als zij hun tekort zullen aanvullen!
Overschat uzelf niet, broeders.
Ik moet u een geheim openbaren:
de verharding, die over een deel van Israël gekomen is,
duurt slechts
totdat de massa van de heidenvolken is binnengegaan.
En zo zal tenslotte heel Israël gered worden,
volgens de woorden van de Schrift:
“Uit Sion zal de Redder komen
en Hij zal de goddeloosheid uit Jakob verwijderen.
En dit is het verbond dat Ik met hen zal sluiten
wanneer Ik hun zonden heb weggenomen.
Al staan zij vijandig tegenover het evangelie
– maar dat is uw winst –
toch blijven zij Gods vrienden krachtens zijn uitverkiezing,
omwille van de aartsvaders.
Want God kent geen berouw over zijn genadegaven,
noch over zijn roeping.
Woord van de Heer.
Wij danken God.
tussenzang: Ps. 94 (93), 12-13a, 14-15, 17-18
Refrein:
Nooit zal de Heer zijn volk verstoten.
Gelukkig de man die Gij wijsheid geeft, Heer,
die Gij in uw wet onderwijst.
Na kwade dagen geeft Gij hem rust,
wanneer voor de zondaar het graf wordt gegraven.
Want nooit zal de Heer zijn volk verstoten,
zijn erfdeel geeft Hij niet op.
Eens zullen de rechters rechtvaardig beslissen
en alle rechtvaardigen vallen het bij.
Mijn ziel zou al spoedig, als God mij niet steunde,
voorgoed in het oord van de stilte zijn.
Wanneer ik reeds denk: nu struikel ik zeker,
dan houdt uw genade, Heer, mij overeind.
vers voor het evangelie: cf. Lc. 8, 15
Alleluia.
Zalig zij, die het woord Gods dat zij hoorden
in een goed en edel hart bewaren
en vrucht voortbrengen door hun standvastigheid.
Alleluia.
360 evangelie: Lc. 14, 1.7-11
Al wie zichzelf verheft zal vernederd,
en wie zichzelf vernedert zal verheven worden.
De Heer zij met u.
En met uw geest.
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas.
Lof zij U, Christus.
Toen Jezus op een sabbat
het huis van een van de voornaamste Farizeeën binnenging
om er de maaltijd te gebruiken,
hielden zij Hem voortdurend in het oog.
Daar Hij opmerkte
hoe de genodigden de voornaamste plaatsen aan tafel uitzochten,
hield Hij hun de volgende gelijkenis voor:
“Wanneer gij door iemand op een bruiloft wordt genodigd,
ga dan niet aanliggen op de voornaamste plaats.
Het zou kunnen zijn,
dat er door uw gastheer iemand is uitgenodigd,
die voornamer is dan gij,
en dat degene die u en hem genodigd heeft u komt zeggen:
Sta uw plaats aan hem af.
Dan zoudt ge vol schaamte de minste plaats moeten innemen.
Maar wanneer ge ergens genodigd wordt,
ga dan op de minste plaats aanliggen.
Als degene die u heeft uitgenodigd, dan komt
zal hij u zeggen: Vriend, ga wat hoger op.
Zo zal u eer te beurt vallen
in het oog van allen, die met u aanliggen.
Want al wie zichzelf verheft, zal vernederd,
en wie zichzelf vernedert, zal verheven worden.”
Woord van de Heer.
Wij danken God.