2e week door het jaar 1, donderdag
19 eerste lezing: Hebr. 7, 25-8, 6
Eens voor al heeft onze hogepriester een offer opgedragen
toen Hij zichzelf ten offer bracht.
Uit de brief aan de Hebreeën.
Broeders en zusters,
Christus is in staat hen,
die door zijn tussenkomst God naderen,
voor altijd te redden
daar Hij altijd leeft om voor hen te pleiten.
Zulk een hogepriester hadden wij ook nodig:
een die heilig is, schuldeloos, onbesmet,
afgescheiden van de zondaars,
hoog verheven boven de hemelen.
Hij hoeft ook niet, zoals de hogepriesters,
elke dag opnieuw eerst voor zijn eigen zonden offers op te dragen
en daarna voor die van het volk,
want dit heeft Hij eens voor al gedaan,
toen Hij zichzelf ten offer bracht.
De wet stelt als hogepriester mensen aan, met zwakheid behept,
maar de eed die uitgesproken is ná de wetgeving
wijst de Zoon aan, die volmaakt is in eeuwigheid.
De kern van ons betoog is nu
dat wij zulk een hogepriester hebben.
Gezeten ter rechterzijde van de troon der majesteit in de hemel
bedient Hij het waarachtige heiligdom,
de tent die is opgeslagen door de Heer en niet door een mens.
Iedere hogepriester heeft tot taak gaven en offers op te dragen,
daarom moet ook Deze iets hebben om te offeren.
Verbleef Hij op aarde, dan was Hij niet eens priester,
daar er al priesters aanwezig zijn,
die de door de wet voorgeschreven gaven offeren,
hoewel deze priesters dienst verrichten in een heiligdom
dat slechts een kopie
en een schaduw is van de hemelse werkelijkheid.
Toen Mozes de tent ging vervaardigen
werd hem dan ook van Godswege gezegd:
“Zorg dat gij alles maakt volgens het model
dat u op de berg is getoond.”
In feite echter
is de bediening, die Jezus is ten deel gevallen, veel verhevener,
evenals het verbond waarvan Hij de middelaar is
en de beloften waarop het berust.
Woord van de Heer.
Wij danken God.
tussenzang: Ps. 40 (39), 7-8a, 8b-9, 10, 17
Refrein:
Ik kom, Heer, om uw wil te doen.
Geschenk en offerande hebt Gij nooit verlangd,
maar wel hebt Gij mijn oren voor uw stem geopend.
Gij vraagt geen brandoffer, geen zoenoffer van mij;
dus zei ik: ja, ik kom, zoals van mij geschreven staat.
Uw wil te doen, mijn God, dat is mijn vreugde,
uw wet is in mijn hart gegrift.
In de bijeenkomsten heb ik gerechtigheid gepredikt,
mijn lippen niet gesloten, Heer, Gij weet het.
Laat hen juichen en verheugd zijn, die U zoeken,
en roepen: glorie aan de Heer, die uitzien naar uw hulp.
vers voor het evangelie: Ps. 119 (118), 36a, 29b
Alleluia.
Mijn hart zij gericht op wat Gij verordent, Heer,
geef mij uw wet als gids.
Alleluia.
20 evangelie: Mc. 3, 7-12
De onreine geesten schreeuwden: Gij zijt de zoon van God.
Maar Hij verbood hun nadrukkelijk Hem bekend te maken.
De Heer zij met u.
En met uw geest.
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Marcus.
Lof zij U, Christus.
In die tijd trok Jezus met zijn leerlingen weg
in de richting van het meer,
maar een grote volksmenigte uit Galilea ging Hem achterna.
Er kwamen ook vele mensen uit Judea, Jeruzalem, Iduméa,
uit het Overjordaanse
en uit de streek rond Tyrus en Sidon tot Hem,
omdat ze hoorden wat Hij allemaal deed.
Hij droeg zijn leerlingen op
te zorgen dat er een bootje voor Hem bij de hand was,
als voorzorg tegen het opdringen van de menigte.
Want Hij had er velen genezen,
met het gevolg dat allen, die aan kwalen leden,
op Hem aandrongen om Hem aan te raken.
Zelfs de onreine geesten vielen
als zij Hem zagen,
voor Hem neer en schreeuwden:
“Gij zijt de Zoon van God.”
Maar Hij verbood hun nadrukkelijk Hem bekend te maken.
Woord van de Heer.
Wij danken God.