27e week door het jaar 1, maandag
313 eerste lezing: Jon. 1, 1-2, 1. 11
Jona stond op, maar om te vluchten, weg van de Heer.
Begin van de Profeet Jona.
Het woord van de Heer werd gericht tot Jona,
de zoon van Amittai:
“Sta op, ga naar Nineve, de grote stad Nineve,
en zeg haar aan, dat haar verdorvenheid
is doorgedrongen tot Mij in den hoge.”
En Jona stond op, maar om te vluchten naar Tarsis,
weg van de Heer.
Hij begaf zich naar Jaffa
en hij vond daar een schip
dat op het punt stond naar Tarsis te varen:
hij betaalde voor de overtocht en ging aan boord
om mee te varen naar Tarsis, weg van de Heer.
Maar de Heer smeet hevige wind op de zee
en er brak op de zee een hevige storm los,
dat het schip dreigde te breken.
De zeelieden werden bevreesd
en ieder van hen riep tot zijn eigen god.
Om het schip lichter te maken
smeten ze de lading in zee.
Jona echter was afgedaald tot in het diepst van het ruim,
had zich daar neergelegd
en was in een diepe slaap gevallen.
De kapitein kwam naar hem toe en zei tot hem:
“Hoe kunt u zo diep slapen?
Sta op en bid tot uw god;
dan denkt die god misschien aan ons
en gaan wij niet te gronde!”
De mannen zeiden tot elkaar:
“Kom, laten we het lot werpen om te zien,
aan wie het ligt, dat deze ramp ons treft.”
Zij wierpen het lot en het lot viel op Jona.
Zij vroegen hem:
“U, aan wie het ligt dat ons deze ramp treft,
vertel ons eens: Waarom zijt u op reis
en waar komt u vandaan?
Wat is uw land en tot welk volk behoort u?”
Jona antwoordde:
“Ik ben een Hebreeër en ik vrees de Heer,
de God van de hemel,
die de zee en het land gemaakt heeft.”
Toen werden de mannen zeer bevreesd
en ze zeiden tot Jona:
“Hoe hebt u zoiets kunnen doen?”
Ze hoorden namelijk dat hij,
om weg te komen van de Heer,
op de vlucht was gegaan; dat vertelde hij hen.
Zij vroegen hem:
“Wat moeten wij met u doen
om door de zee met rust gelaten te worden?”
De zee werd namelijk steeds stormachtiger.
Hij antwoordde:
“Neem mij maar op en smijt mij in zee:
dan zal de zee u met rust laten.
Ik weet: het ligt aan mij
dat deze hevige storm u heeft getroffen.”
De mannen deden nog een poging
om terug te roeien naar het land,
maar zij slaagden daar niet in,
omdat de zee om hen heen steeds stormachtiger werd.
Toen riepen zij tot de Heer:
“Ach Heer, laat ons niet te gronde gaan,
wanneer wij deze man om het leven brengen,
en reken ons dit niet aan
als het vergieten van onschuldig bloed;
het heeft u, Heer, toch immers behaagd,
dit te laten gebeuren!”
Nu zond de Heer een grote vis om Jona te verzwelgen.
En Jona was in de buik van de vis,
drie dagen en drie nachten.
Toen sprak de Heer tot de vis
en de vis spuwde Jona op het droge.
Woord van de Heer.
Wij danken God
tussenzang: Jon. 2, 2, 3, 4, 5, 8
Refrein:
Uit het graf hebt Gij mij doen verrijzen,
mijn Heer en mijn God!
In mijn ellende heb ik tot de Heer geroepen
en Hij heeft mij verhoord.
Vanuit de krochten van de dood riep ik tot U,
mijn stem drong tot U door.
Gij hadt mij in de diepe zee geworpen,
de golven sloegen neer over mijn hoofd.
Ik sprak: nu ben ik voor uw oog verborgen,
nooit zal ik meer uw tempel zien.
Want toen mijn ziel in mij verstikte
dacht ik aan U.
En mijn gebed is tot U doorgedrongen,
tot in uw heiligdom.
vers voor het evangelie: Hebr. 4, 12
Alleluia.
Het woord van God is levend en krachtig,
en het dringt door tot het raakpunt van ziel en geest.
Alleluia.
314 evangelie: Lc. 10, 25-37
Wie is dan mijn naaste?
De Heer zij met u.
En met uw geest.
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas.
Lof zij U, Christus.
In die tijd trad een wetgeleerde naar voren
om Jezus op de proef te stellen.
Hij zei:
“Meester, wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven?”
Jezus sprak tot hem:
“Wat staat er geschreven in de wet?
Wat leest ge daar?”
Hij gaf ten antwoord:
“Gij zult de Heer uw God beminnen
met geheel uw hart en met geheel uw ziel,
met al uw krachten en geheel uw verstand;
en uw naaste gelijk uzelf.”
Jezus zei:
“Uw antwoord is juist,
doe dat en ge zult leven.”
Maar omdat hij zijn vraag wilde verantwoorden
sprak de wetgeleerde tot Jezus:
“En wie is dan mijn naaste?”
Nu nam Jezus weer het woord en zei:
“Eens viel iemand die op weg was van Jeruzalem naar Jericho
in de handen van rovers.
Ze plunderden en mishandelden hem
en toen ze aftrokken lieten ze hem half dood liggen.
Bij toeval kwam er juist een priester langs die weg;
hij zag hem wel,
maar liep in een boog om hem heen.
Zo deed ook een leviet:
hij kwam daar langs, en hij zag hem,
maar liep in een boog om hem heen.
Toen kwam een Samaritaan die op reis was bij hem,
hij zag hem en kreeg medelijden;
hij trad op hem toe,
goot olie en wijn op zijn wonden en verbond ze;
daarna tilde hij hem op zijn eigen rijdier,
bracht hem naar een herberg en zorgde voor hem.
De volgende morgen haalde hij twee tienlingen te voorschijn,
gaf ze aan de waard en zei:
Zorg voor hem,
en wat ge meer mocht besteden
zal ik u bij mijn terugkomst vergoeden.
Wie van deze drie lijkt u de naaste te zijn
van de man die in de handen van de rovers gevallen is?”
Hij antwoordde:
“Die hem barmhartigheid betoond heeft.”
En Jezus sprak:
“Ga dan en doet gij evenzo.”
Woord van de Heer.
Wij danken God.