18e week door het jaar 1, woensdag
209 eerste lezing: Num. 13, 1-2a.25-14, 1.26-29.34-35
Een liefelijk land versmaadden zij
omdat zij Gods woord niet vertrouwden.
Uit het Boek Numeri.
In die dagen sprak de Heer tot Mozes:
“Zend mannen uit om Kanaän te verkennen,
het land dat ik aan de Israëlieten geef.”
Na veertig dagen keerden zij van hun verkenningstocht terug.
Toen begon de hele gemeenschap luid te roepen
en bleef heel die nacht jammeren.
De Heer sprak tot Mozes en Aäron:
“Mijn geduld met deze verdorven gemeenschap
die tegen Mij mort is uitgeput!
Dat voortdurend gemor van de Israëlieten
heb Ik nu genoeg gehoord.
Zeg hun: Zo waar Ik leef – aldus spreekt de Heer –
wat Ik u heb horen zeggen, dat zal Ik ook met u doen.
In deze woestijn zullen de lijken liggen
van allen die tegen Mij hebben gemord,
van al uw ingeschrevenen, van ieder boven twintig jaar.
Voor elke dag van de veertig dat gij het land verkend hebt,
zult gij één jaar uw misdaden boeten,
veertig jaar in totaal, zodat gij weet wat het betekent
u tegen Mij te verzetten.
Ik, de Heer, heb gesproken.
Dit zal Ik zeker doen met heel deze verdorven gemeenschap,
die tegen Mij heeft samengespannen:
in deze woestijn zullen zij tot de laatste man sterven.”
Woord van de Heer.
Wij danken God.
tussenzang: Ps. 106 (105), 6-7a, 13-14, 21-22, 23
Refrein:
Vergeet mij niet, Heer, die uw volk welgezind zijt.
Of: Alleluia.
Wij hebben gezondigd zoals onze vaderen,
onrecht bedreven en kwaad gedaan.
Want onze vaderen in Egypte
vergaten de wonderen die Gij deed.
Spoedig vergaten zij wat Gij gedaan had,
verlieten zich niet meer op uw beleid.
Zij gaven aan gulzigheid toe in de steppe
en stelden God eisen in de woestijn.
Zij waren vergeten dat God hen gered had,
Hij die in Egypte zijn macht had getoond;
die wonderdaden verricht had in Cham
en bij de Rietzee verbazende dingen.
Hij dacht er al aan hen los te laten
toen Mozes, zijn vriend, tussenbeide kwam.
Die pleitte voor hen om hen niet te verdelgen
en wendde Gods toorn van hen af.
vers voor het evangelie: Joh. 14, 5
Alleluia.
Ik ben de weg, de waarheid en het leven, zegt de Heer;
niemand komt tot de Vader tenzij door Mij.
Alleluia.
210 evangelie: Mt. 15, 21-28
Vrouw, ge hebt een groot geloof!
De Heer zij met u.
En met uw geest.
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs.
Lof zij U, Christus.
In die dagen
trok Jezus zich terug naar de streek van Tyrus en Sidon.
Op een gegeven ogenblik
trad een Kananese vrouw uit dat gebied naar voren,
luid roepend:
“Heb medelijden met mij, Heer, Zoon van David!
Mijn dochter is van een duivel bezeten
en wordt verschrikkelijk gekweld.”
Maar Hij gaf haar in het geheel geen antwoord.
Toen wendden zijn leerlingen zich tot Hem met het verzoek:
“Stuur die vrouw toch weg,
want ze blijft ons achterna roepen.”
Hij antwoordde:
“Ik ben alleen maar
tot de verloren schapen van het huis van Israël gezonden.”
Maar de vrouw kwam naderbij,
wierp zich voor zijn voeten neer en zei:
“Heer, help mij!”
Hij gaf haar ten antwoord:
“Het is niet goed
het brood dat voor de kinderen bestemd is
aan de honden te geven.”
“Wel waar Heer,
– sprak zij –
want de honden eten immers toch ook de kruimels
die van de tafel van hun meesters vallen.”
Daarop zei Jezus haar:
“Vrouw, ge hebt een groot geloof!
Uw verlangen wordt ingewilligd.”
En van dat ogenblik was haar dochter genezen.
Woord van de Heer.
Wij danken God.