15e week door het jaar 1, vrijdag
177 eerste lezing: Ex. 11, 10-12, 14
In de avondschemering moet gij het lam slachten;
als Ik het bloed aan uw huizen zie, zal Ik u voorbijgaan.
Uit het Boek Exodus.
In die dagen
verrichtten Mozes en Aäron vele wonderen voor Farao,
maar de Heer maakte Farao halsstarrig;
hij liet de Israëlieten niet uit zijn land vertrekken.
God de Heer richtte het woord
tot Mozes en Aäron in Egypte, en sprak:
“Deze maand moet gij beschouwen als de beginmaand,
als de eerste maand van het jaar.
Maakt aan heel de gemeenschap van Israël het volgende bekend:
Op de tiende van deze maand
moet ieder gezin een lam uitkiezen,
ieder huis één lam.
Als een gezin te klein is voor een lam,
dan moeten ze, rekening houdend met het aantal personen,
samen doen met hun naaste buurman.
Bij het verdelen van het lam
moet er rekening gehouden worden met ieders eetlust.
Het lam moet gaaf zijn, van het mannelijk geslacht en eenjarig.
Ge kunt er een schaap of een geit voor nemen.
Ge moet de dieren vasthouden
tot aan de veertiende van de maand.
Dan moet heel de verzamelde gemeenschap van Israël ze slachten
in de avondschemering.
Vervolgens moet gij wat bloed nemen
en dat uitstrijken over de beide deurposten
en over de bovenbalk van de deur
van alle huizen waar het lam gegeten wordt.
In dezelfde nacht moet het vlees gegeten worden,
op het vuur gebraden.
Het moet gegeten worden met ongezuurd brood
en bittere kruiden.
Ge moogt het niet rauw eten of gekookt in water,
maar alleen gebraden op het vuur,
met kop, poten en ingewanden.
Zorgt dat er niets van over is,
als de zon opgaat.
Wat bij zonsopgang nog over zou zijn, moet ge verbranden.
En dit is de wijze waarop gij het lam moet eten:
uw lendenen omgord, uw voeten geschoeid,
en uw stok in de hand.
Haastig moet ge het eten, want het is Pasen voor de Heer.
Deze nacht zal Ik door Egypte gaan
en alle eerstgeborenen van Egypte,
zowel mensen als dieren, zal Ik slaan.
Aan alle goden van Egypte zal Ik het vonnis voltrekken.
Maar het bloed aan de huizen zal een teken zijn
dat gij daar woont.
Als Ik het bloed aan uw huizen zie,
zal Ik u voorbijgaan.
Geen vernietigende plaag zal u treffen als Ik Egypte sla.
Deze dag moet gij tot een gedenkdag maken,
ge moet hem vieren als een feest ter ere van de Heer.
Van geslacht tot geslacht moet ge hem als een eeuwige instelling vieren.”
Woord van de Heer.
Wij danken God.
tussenzang: Ps. 116(115), 12-13, 15-16bc, 17-18
Refrein:
Ik hef de offerbeker,
de Naam van de Heer roep ik aan.
Of: Alleluia.
Hoe kan ik mijn dank betuigen
voor al wat de Heer mij gaf?
Ik hef de offerbeker,
de Naam van de Heer roep ik aan.
Want kostbaar is in zijn ogen
het leven van wie Hem vereert.
O Heer, ik ben uw dienaar,
uw knecht, de zoon van uw dienstmaagd,
Gij hebt mijn boeien geslaakt.
Met offers zal ik U loven,
de Naam van de Heer roep ik aan.
Ik zal mijn geloften volbrengen
waar heel zijn volk het ziet.
vers voor het evangelie: Ps. 119 (118), 18
Alleluia.
Ontsluit mijn ogen om te aanschouwen, Heer,
de heerlijkheid van uw wet.
Alleluia.
178 evangelie: Mt. 12, 1-8
De Mensenzoon is Heer van de sabbat.
De Heer zij met u.
En met uw geest.
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs.
Lof zij U, Christus.
Eens ging Jezus op een sabbat door de korenvelden;
zijn leerlingen nu kregen honger
en begonnen aren te plukken en te eten.
De Farizeeën zagen dat en zeiden tot Hem:
“Uw leerlingen doen daar iets wat op sabbat niet geoorloofd is.”
Hij gaf hun ten antwoord:
“Hebt gij niet gelezen wat David deed
toen hij en zijn metgezellen honger kregen?
Hoe hij het huis van God binnenging en de toonbroden opat
die noch hij, noch zijn metgezellen, maar alleen de priesters mochten eten?
Of hebt gij niet in de Wet gelezen,
dat de priesters elke sabbat in de tempel de sabbat schenden
en toch niet schuldig zijn?
Ik echter zeg u:
Hier is meer dan de tempel.
Indien het maar tot u doorgedrongen was wat het zeggen wil:
Ik wil liever barmhartigheid dan offers,
dan zoudt gij deze onschuldigen niet veroordeeld hebben.
Want de Mensenzoon is Heer van de sabbat.”
Woord van de Heer.
Wij danken God.