Vrijdag na Aswoensdag
86 eerste lezing: Jes. 58, 1-9a
Is dit soms een vasten dat Mij behaagt.
Uit de Profeet Jesaja.
Zo spreekt God de Heer:
“Roep het luide uit, houd u niet in,
laat uw stem schallen als een trompet;
en openbaar mijn volk zijn overtredingen,
het huis van Jakob zijn zonden.
Zeker, zij raadplegen Mij van dag tot dag,
beijveren zich om mijn wil te kennen,
als waren zij een volk dat gerechtigheid oefent
en de wet van zijn God niet veracht.
Zij vragen Mij om gerechte vonnissen,
hunkeren naar de tegenwoordigheid van hun God.
Wij vasten, waarom ziet Gij het niet?
Wij vernederen ons, waarom slaat Gij er geen acht op?
Zie, terwijl gij vast, zijt gij uit op eigen gewin
en buit gij uw arbeiders uit.
Het is met twist en ruzie dat gij vast,
en driftig slaat gij met de vuist.
Als gij zo moet vasten,
vindt uw gebed in de hemel geen gehoor.
Is dit soms een vasten dat Mij behaagt,
is zo de dag dat de mens zich vernederen moet:
het hoofd laten hangen als een riet,
op zak en as zich neerleggen?
Noemt gij dát vasten,
noemt gij dát soms de dag aan de Heer aangenaam?
Het vasten dat Ik wens is dit:
zondige boeien slaken, de bomen van het juk verbreken,
de verdrukten in vrijheid laten gaan, elk juk in stukken slaan,
uw brood verdelen met de hongerigen,
de dakloze zwervers opnemen in uw huis,
de naakten die gij ziet, kleden,
en u niet afkeren van uw eigen vlees.
Dan zal uw licht stralen als de dageraad,
uw genezing zal voorspoedig zijn;
uw gerechtigheid zal voor u uitgaan,
de glorie van de Heer u op de voet volgen.
Wanneer gij dan tot de Heer bidt, zal Hij u verhoren,
wanneer gij dan tot Hem roept, zal Hij antwoorden: Hier ben Ik!
Zo spreekt de almachtige Heer.
Woord van de Heer.
Wij danken God.
tussenzang: Ps. 51 (50), 3-4, 5-6a, 18-19
Refrein:
Wat ik offer, God, is mijn boetvaardigheid,
een vermorzeld en vernederd hart wijst Gij niet af.
God, ontferm U over mij in uw barmhartigheid,
delg mijn zondigheid in uw erbarmen.
Was mijn schuld volkomen van mij af,
reinig mij van al mijn zonden.
Ik erken dat ik misdreven heb,
altijd heb ik mijn vergrijp voor ogen.
Jegens U alleen heb ik gezondigd,
wat U tegenstaat heb ik gedaan.
In geschenken hebt Gij geen behagen,
wat ik U ook bied, Gij wilt het niet.
Wat ik offer, God, is mijn boetvaardigheid,
een vermorzeld en vernederd hart wijst Gij niet af.
vers voor het evangelie: Ps. 130 (129), 5 en 7
Op de Heer stel ik mijn hoop,
op zijn woord vertrouw ik;
want de Heer is steeds barmhartig,
zijn genade onbeperkt.
87 evangelie: Mt. 9, 14-15
Wanneer de bruidegom van hen is weggenomen,
dan zullen zij vasten.
De Heer zij met u.
En met uw geest.
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs.
Lof zij U, Christus.
Op zekere dag
kwamen de leerlingen van Johannes tot Jezus met de vraag
“Waarom vasten wij en de Farizeeën wel,
maar uw leerlingen niet?”
Jezus sprak tot hen:
“De vrienden van de bruidegom
kunnen toch niet bedroefd zijn,
zolang de bruidegom bij hen is?
Er zullen dagen komen
dat de bruidegom van hen is weggenomen;
dan zullen zij vasten.”
Woord van de Heer.
Wij danken God.