de Goede Week, maandag

de Goede Week, maandag

156 eerste lezing: Jes. 42, 1-7

Hij roept niet, en op straat verheft hij zijn stem niet.

Uit de Profeet Jesaja.
Zo spreekt de Heer:
“Dit is mijn Dienaar die Ik ondersteun,
mijn uitverkorene in wie Ik behagen schep:
mijn geest stort Ik over hem uit,
gerechtigheid laat hij stralen over de volken.
Hij roept niet, hij schreeuwt niet
en op straat verheft hij zijn stem niet.
Het geknakte riet zal hij niet breken,
de kwijnende vlaspit niet doven,
in waarheid zal hij de gerechtigheid laten stralen.
Onvermoeid en ongebroken
zal hij op aarde gerechtigheid laten zegevieren
de verre kusten zien uit naar zijn leer.”
Zo spreekt God de Heer,
Hij, die het uitspansel schiep en het spande,
die de aarde en haar gewassen uitspreidde,
die de mensen daarop adem gaf
en een geest aan allen die er zich bewegen:
“Ik, de Heer, roep u in gerechtigheid,
Ik neem u bij de hand en waak over u
en maak u voor de mensen tot het teken van mijn verbond
en tot een licht voor de volken.
Blinden zult gij de ogen openen,
gevangenen uit hun kerker bevrijden
en uit de gevangenis allen die in duisternis zitten.”
Woord van de Heer.
Wij danken God.

tussenzang: Ps. 27(26),1 ,2, 3, 13-14

Refrein:
De Heer is mijn licht en mijn leidsman.

De Heer is mijn licht en mijn leidsman,
wie zou ik vrezen;
de Heer is de schuts van mijn leven,
voor wie zou ik bang zijn?

Al stormen boosdoeners aan om mij te verslinden;
mijn vijanden struikelen, al mijn bestrijders bezwijken.
Al staan zij in slagorde voor mij, ik ben niet bevreesd,
al voeren zij oorlog met mij, toch blijf ik vertrouwen.

Ik reken er nog op tijdens mijn leven
de weldaden van de Heer te ervaren.
Ziet uit naar de Heer en houd dapper stand,
wees moedig van hart en vertrouw op de Heer.

vers voor het evangelie

Brengen wij hulde aan onze Koning,
want Hij alleen heeft barmhartigheid betoond
voor onze schuld.

157 evangelie: Joh. 12, 1-11

Laat haar begaan. Zij heeft dit gebruik onderhouden vooruit-
lopend op mijn begrafenis.

De Heer zij met u.
En met uw geest.
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes.
Lof zij U, Christus.

Zes dagen voor Pasen kwam Jezus te Betanië,
waar Lazarus woonde,
die Hij uit de doden had opgewekt.
Men gaf daar een maaltijd te zijner ere.
Marta bediende
en Lazarus was een van degenen, die met Hem aanlagen.
Maria nu nam een pond nardusbalsem,
echte en heel kostbare,
zalfde daarmee Jezus’ voeten
en droogde ze met haar haren af.
Het huis hing vol balsemgeur.
Daarop zei Judas Iskariot, een van zijn leerlingen,
dezelfde die Hem zou overleveren:
“Waarom is die balsem niet voor driehonderd denaries verkocht
en het geld aan de armen gegeven?”
Hij zei dat niet, omdat hij bezorgd was voor de armen,
maar omdat hij een dief was
en uit de beurs, die hij bewaarde wegnam wat erin kwam.
Jezus echter zei:
“Laat haar begaan.
Zij heeft dit gebruik onderhouden
vooruitlopend op de dag van mijn begrafenis.
Want de armen houdt gij altijd bij u,
Mij echter niet altijd.”
Intussen waren heel veel Joden te weten gekomen
dat Jezus daar was
en kwamen erheen,
niet alleen omwille van Jezus,
maar ook om Lazarus te zien,
die Hij uit de doden had opgewekt.
De hogepriesters besloten toen ook Lazarus uit de weg te ruimen,
omdat om hem veel Joden wegliepen en in Jezus geloofden.
Woord van de Heer.
Wij danken God.

Subscribe
Abonneren op

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

0 Reacties
Inline Feedbacks
View all comments