4e week in de veertigdagentijd, maandag
130 eerste lezing: Jes. 65, 17-21
Het geluid van geween, het geluid van geschrei worden nooit
meer gehoord.
Uit de Profeet Jesaja.
Zo spreekt de Heer:
“In die dagen ga Ik scheppen
een nieuwe hemel
en een nieuwe aarde.
Aan wat vroeger geweest is,
wordt dan niet meer gedacht
en het komt in het hart niet meer op,
maar gij zult verrukt zijn en juichen,
altijd door, om wat Ik dan schep.
Want Ik maak van Jeruzalem een verrukking
en een heerlijkheid van zijn volk.
Ik zal om Jeruzalem verrukt zijn
en opgetogen over mijn volk.
Het geluid van geween, het geluid van geschrei
worden daar nooit meer gehoord.
Daar zal geen kind meer zijn,
dat na weinige dagen sterft,
en er zal geen grijsaard meer zijn,
die zijn dagen niet vol zal maken.
Want men sterft daar jong,
ook al wordt men honderd jaar,
en wie er de honderd niet haalt,
hij zal een vervloekte zijn.
Dan bouwen zij huizen en gaan erin wonen,
zij planten wijnstokken en eten hun vruchten.”
Zo spreekt de almachtige Heer.
Woord van de Heer.
Wij danken God.
tussenzang: Ps. 30(29), 2, 4, 5-6, 11-12a, 13b
Refrein:
U zal ik loven, Heer, want Gij hebt mij bevrijd.
U zal ik loven, Heer, want Gij hebt mij bevrijd,
Gij hebt mijn vijanden niet laten zegevieren.
Heer, uit het dodenrijk hebt Gij mijn ziel verlost,
Gij hebt mij losgemaakt van die ten grave dalen.
Bezingt de Heer dan met mij, al zijn vromen,
en dankt zijn Naam die hoogverheven is.
Zijn toorn duurt kort, maar zijn genade levenslang,
de avond brengt geween, de ochtend blijdschap.
Heer, luister en ontferm U over mij,
mijn God, sta mij terzijde met uw hulp.
Gij hebt mijn rouwklacht in een vreugdedans veranderd,
U zal ik loven, Heer mijn God, in eeuwigheid.
vers voor het evangelie: Joh. 3, 16
Zozeer heeft God de wereld liefgehad,
dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven,
opdat al wie in Hem gelooft niet verloren zal gaan.
131 evangelie: Joh. 4, 43-54
Ga, uw zoon leeft.
De Heer zij met u.
En met uw geest.
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes.
Lof zij U, Christus.
In die tijd verliet Jezus Samaria en ging naar Galilea.
Hijzelf had verklaard,
dat een profeet in zijn eigen vaderstad niet in aanzien is.
Toen Hij nu in Galilea kwam,
ontvingen de Galileeërs Hem welwillend,
omdat zij alles hadden gezien
wat Hij te Jeruzalem op het feest had gedaan.
Zij waren immers zelf ook op het feest geweest.
Zo kwam Hij dan wederom te Kana in Galilea
waar Hij van het water wijn had gemaakt.
Daar bevond zich een koninklijke beambte
wiens zoon te Kafárnaüm ziek lag.
Toen hij hoorde dat Jezus uit Judea naar Galilea was gekomen,
ging hij naar Hem toe en verzocht Hem,
dat Hij mee zou komen om zijn zoon te genezen,
want deze lag op sterven.
“Als gij geen wondertekenen ziet
– zei Jezus tot hem –
dan gelooft gij niet.”
Daarop zei de hofbeambte:
“Heer, kom toch
eer mijn kind sterft!”
Jezus antwoordde:
“Ga maar, uw zoon leeft.”
De man geloofde wat Jezus hem zei en ging heen.
Zijn dienaars kwamen hem onderweg reeds tegemoet
met de boodschap, dat zijn kind leefde.
Hij vroeg hun naar het uur waarop de beterschap was ingetreden
en zij zeiden hem:
“Gisteren, op het zevende uur is de koorts van hem geweken.”
Toen besefte de vader,
dat het gebeurd was juist op het uur waarop Jezus gezegd had:
Uw zoon leeft.
Hijzelf en heel zijn gezin geloofden.
Dit tweede teken deed Jezus,
nadat Hij uit Judea naar Galilea gekomen was.
Woord van de Heer.
Wij danken God.