3e week van Pasen, maandag
186 eerste lezing: Hand. 6, 8-15
Zijn tegenstanders konden niet op tegen de wijsheid en tegen
de geest waarmee Stefanus sprak.
Uit de Handelingen van de Apostelen.
In die dagen deed Stefanus,
vol genade en kracht,
grote wondertekenen onder het volk.
Sommige leden echter
van de zogenaamde synagoge der Vrijgelatenen,
Cyreneeërs en Alexandrijnen
en sommige mensen uit Cilicië en Asia
begonnen met Stefanus te redetwisten,
maar zij konden niet op tegen de wijsheid
en tegen de geest waarmee hij sprak.
Toen stookten zij heimelijk mannen op om te verklaren:
“Wij hebben hem lastertaal horen spreken
tegen Mozes en tegen God.”
Tegelijkertijd ruiden zij zowel het volk
als de oudsten en schriftgeleerden op.
Onverhoeds maakten zij zich van hem meester
en brachten hem voor het Sanhedrin,
waar men valse getuigen liet optreden die beweerden:
“Die man houdt niet op
te spreken tegen de heilige plaats en tegen de Wet.
Want wij hebben hem horen zeggen,
dat die Nazoreeër Jezus deze plaats zal afbreken,
en de voorschriften zal veranderen,
die Mozes ons heeft overgeleverd.”
Alle leden van het Sanhedrin vestigden hun blik op hem
en zagen dat zijn gelaat leek op dat van een engel.
Woord van de Heer.
Wij danken God.
tussenzang: Ps. 119 (118), 23-24, 26-27, 29-30
Refrein:
Gelukkig degenen wier levensweg rein is.
Of: Alleluia.
Al spannen ook vorsten tegen mij samen,
uw dienaar geeft acht op wat Gij beschikt.
Ik neem uw verordeningen ter harte,
zij geven mij goede raad.
Mijn wegen kent Gij, Ge hoort mijn gebeden;
leer mij wat Gij hebt beschikt.
Leid mij op de weg van uw bevelen,
dan zal ik uw daden indachtig zijn.
Gedoog niet dat ik een dwaalweg insla,
maar geef mij uw wet als gids.
Ik heb de weg van de trouw gekozen,
ik houd mij aan wat Gij bepaalt.
vers voor het evangelie
Alleluia.
Wij weten
dat Christus waarlijk is opgestaan uit de doden.
Ontferm U over ons, Gij koning en overwinnaar.
Alleluia.
187 evangelie: Joh. 6, 22-29
Werkt niet voor het voedsel dat vergaat maar voor het voedsel
dat blijft ten eeuwigen leven.
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes.
Het volk dat aan de ene kant van het meer was gebleven
na de wonderbare broodvermenigvuldiging,
had gezien dat daar maar één bootje gelegen had,
dat Jezus niet met zijn leerlingen was scheep gegaan,
maar dat zijn leerlingen alleen waren vertrokken.
De volgende dag echter kwamen er bootjes uit Tiberias
dicht bij de plaats waar men het brood had gegeten
na het dankgebed van de Heer.
Toen de mensen bemerkten
dat noch Jezus noch zijn leerlingen daar waren,
gingen zij in de boten
en voeren in de richting van Kafarnaüm
op zoek naar Jezus.
Zij vonden Hem aan de overkant van het meer en zeiden:
“Rabbi, wanneer zijt Gij hier gekomen?”
Jezus nam het woord en zeide:
“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u:
Niet omdat gij tekenen gezien hebt zoekt ge Mij,
maar omdat gij van de broden hebt gegeten
tot uw honger was gestild.
Werkt niet voor het voedsel dat vergaat
maar voor het voedsel dat blijft ten eeuwigen leven
en dat de Mensenzoon u zal geven.
Op Hem immers heeft de Vader, God zelf, zijn zegel gedrukt.”
Daarop zeiden zij tot Hem:
“Welke werken moeten wij voor God verrichten?”
Jezus gaf hun ten antwoord:
“Dit is het werk dat God van u vraagt:
te geloven in Degene die Hij gezonden heeft.”
Woord van de Heer.
Wij danken God.