2e zondag door het jaar B
113 eerste lezing: 1 Sam. 3, 3b-10.19
Spreek, Heer, uw dienaar luistert.
Uit het boek Samuël.
De lamp van God was nog niet gedoofd
en Samuël lag te slapen in het heiligdom van de Heer,
waar de ark van God stond.
Toen riep de Heer:
“Samuël!”
Samuël antwoordde:
“Hier ben ik.”
Hij liep haastig naar Eli en zei:
“Hier ben ik.
U hebt mij toch geroepen?”
Maar Eli antwoordde:
“Ik heb niet geroepen;
ga maar weer slapen.”
Toen riep de Heer opnieuw:
“Samuël!”
Samuël stond op, ging naar Eli en zei:
“Hier ben ik. U hebt mij toch geroepen?”
Eli antwoordde:
“Ik heb niet geroepen, mijn jongen;
ga maar weer slapen.”
Samuël kende de Heer nog niet:
een woord van de Heer was hem nog nooit geopenbaard.
En weer riep de Heer Samuël; nu voor de derde maal.
Samuël stond op, ging naar Eli en zei:
“Hier ben ik. U hebt mij toch geroepen?”
Toen begreep Eli, dat het de Heer was die de jongen riep.
En hij zei tot Samuël:
“Ga slapen en mocht Hij je roepen, dan moet je zeggen:
Spreek, Heer, uw dienaar luistert.”
Samuël ging dus weer op zijn gewone plaats slapen.
Toen kwam de Heer bij hem staan en riep
evenals de vorige malen:
“Samuël, Samuël!”
En Samuël antwoordde:
“Spreek, uw dienaar luistert!”
Samuël groeide op;
de Heer was met hem en liet niet een van zijn woorden onvervuld.
Woord van de Heer.
Wij danken God.
tussenzang: Ps. 40 (39), 2 en 4ab, 7-8a, 8b-9, 10
Refrein:
Ja, ik kom; uw wil te doen, mijn God, dat is mijn vreugde.
Met groot vertrouwen heb ik op de Heer gehoopt,
Hij heeft zich tot mij neergebogen, mijn geroep gehoord.
Hij legde in mijn mond een nieuw gezang, een lied voor onze God,
en velen zullen zien en vrezen en vertrouwen op de Heer.
Geschenk en offerande hebt Gij nooit verlangd,
maar wel hebt Gij mijn oren voor uw stem geopend.
Gij vraagt geen brandoffer, geen zoenoffer van mij;
dus zei ik: “Ja ik kom”, zoals van mij geschreven staat:
Uw wil te doen, mijn God, dat is mijn vreugde,
uw wet is in mijn hart gegrift.
In de bijeenkomsten heb ik gerechtigheid gepredikt,
mijn lippen niet gesloten, Heer, Gij weet het.
Uw gunsten heb ik niet geheim gehouden,
noch uw getrouwheid, voor de mensen om mij heen.
Houd uw erbarmen, Heer, niet van mij weg,
laat uw genade en uw trouw mij steeds behoeden.
114 tweede lezing: 1 Kor. 6, 13c-15a; 17-20
Uw lichamen zijn ledematen van Christus.
Uit de eerst brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte.
Broeders en zusters,
het lichaam is er niet voor de ontucht, maar voor de Heer,
en de Heer voor het lichaam.
God heeft niet alleen de Heer opgewekt uit de dood,
Hij zal ook ons doen opstaan door zijn kracht.
Gij weet toch dat uw lichamen ledematen zijn van Christus?
Maar wie zich met de Heer verenigt
is met Hem één geest.
Elke andere zonde die een mens bedrijft, gaat buiten het lichaam om,
maar de ontuchtige zondigt tegen zijn eigen lichaam.
Gij weet het:
uw lichaam is een tempel van de heilige Geest,
die in u woont, die gij van God hebt ontvangen.
Gij zijt niet van uzelf.
Gij zijt gekocht en de prijs is betaald.
Eert dan God met uw lichaam.
Woord van de Heer.
Wij danken God.
vers voor het evangelie: 1 Sam. 3, 9; Joh. 6, 69b
Alleluia.
Spreek, Heer, uw dienaar luistert;
Gij hebt woorden van eeuwig leven.
Alleluia.
115 evangelie: Joh. 1, 35-42
Zij zagen waar Hij zich ophield en bleven bij Hem.
De Heer zij met u.
En met uw geest.
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes.
Lof zij U, Christus.
In die tijd stond Johannes daar,
met twee van zijn leerlingen.
Hij richtte het oog op Jezus die voorbijging en sprak: “Zie het Lam Gods.”
De twee leerlingen hoorden hem dat zeggen
en gingen Jezus achterna.
Jezus keerde zich om
en toen Hij zag, dat zij Hem volgden, vroeg Hij hun: “Wat verlangt gij?”
Ze zeiden tot Hem:
“Rabbi
– vertaald betekent dit: Meester –
waar houdt Gij U op?”
Hij zei hun:
“Gaat mee om het te zien.”
Daarop gingen zij mee
en zagen waar Hij zich ophield.
Die dag bleven zij bij Hem.
Het was ongeveer het tiende uur.
Andreas, de broer van Simon Petrus, was één van die twee,
die het gezegde van Johannes hadden gehoord
en Jezus achterna waren gegaan.
De eerste, die hij ontmoette, was zijn broer Simon
tot wie hij zei:
“Wij hebben de Messias
– dat vertaald betekend: de Gezalfde –
gevonden,”
en hij bracht hem bij Jezus.
Jezus zag hem aan en zeide:
“Gij zijt Simon, de zoon van Johannes;
gij zult Kefas genoemd worden,
dat betekent: Rots.”
Woord van de Heer.
Wij danken God.