Overweging ter voorbereiding van 29-11-2023, woensdag in de 34e week door het jaar

Uit de geschriften van de heilige Augustinus, bisschop van Hippo († 430)

De eenheid van de hemelse en de aardse kerk

Beschouwen we de stad van God, de kerk, in haar geheel. Niet alleen maar in het deel waarin ze op haar aardse pelgrimstocht van zonsopgang tot zonsondergang de naam van de Heer prijst en na afloop van haar oude ballingschap haar nieuw lied zingt, maar ook in het deel dat in de hemel vanaf het begin met God, haar Schepper, verbonden blijft en nooit ervaren heeft dat een lidmaat van haar ten val kwam. Dit gelukzalige deel bestaat uit de heilige engelen, en ondersteunt, zoals het behoort, haar deel dat nog ronddoolt op aarde. Want beide delen zullen één zijn in het gemeenschappelijk genot van de eeuwigheid, zoals zij nu één zijn in de band van de liefde. Deze eenheid heeft geen ander doel dan de verering van de ene God. Noch het geheel noch een deel wil er aanspraak op maken om in plaats van God vereerd te worden; evenmin willen zij voor iemand die tot de tempel van God behoort – die gebouwd is uit goden, die de ongeschapen God schept – God zijn (vgl. Ps. 82 (81), 6).

De apostel Paulus zegt immers: ‘Weet gij niet dat gij Gods tempel zijt’ en om dat te bewijzen voegt hij eraan toe: ‘en dat de Geest van God in u woont?’ (1 Kor. 3, 16). God woont dus in zijn tempel, niet alleen de heilige Geest maar ook de Vader en de Zoon.

De tempel van God, dat wil zeggen: van de allerhoogste Drieëenheid, is dus de heilige kerk, de hele heilige kerk, in de hemel en op aarde. Voor zover de kerk bestaat uit engelen en machten, zal zij ons pas bekend zijn zoals ze is, wanneer wij voorgoed met haar verenigd zullen zijn om samen met haar de eeuwige zaligheid te genieten. Het andere deel van de kerk echter, dat nog ver weg op aarde pelgrimeert, is ons des te beter bekend, omdat wij zelf daartoe behoren, dat is: de kerk van de mensen, en dat zijn wij. Deze kerk is door het bloed van de Middelaar die geen zonde bezat, van alle zonden verlost. Het is haar stem die zegt: ‘Indien God vóór ons is, wie zal dan tegen ons zijn? Hij heeft zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, voor ons allen heeft Hij Hem overgeleverd’ (Rom. 8, 31-32). Want Christus is niet voor de engelen gestorven. Maar toch is de verlossing van de mensen die door zijn dood van de zonde zijn losgekocht en bevrijd, ook voor de engelen belangrijk. Want de vijandschap, die door de zonden was ontstaan tussen de heilige engelen en de mensen, werd tenietgedaan en de mensheid verzoende zich weer met de engelen. Ook moet door de verloste mensheid het verlies dat door de val van de engelen werd veroorzaakt, weer worden goedgemaakt.