Overweging ter voorbereiding van 26-09-2023, dinsdag in de 25e week door het jaar

Uit een preek van de heilige Johannes Chrysostomus, bisschop van Constantinopel († 407), over het evangelie van Matteüs

Het zout der aarde en het licht der wereld

‘Gij zijt het zout der aarde’ (Mt. 5, 13). Het woord dat u is toevertrouwd, dient niet alleen voor uzelf, maar voor de hele wereld. Ik zend u niet tot twee, tien of twintig steden, of slechts tot één volk, zoals vroeger de profeten, maar tot de aarde, de zee, de hele wereld die het slecht stelt. Immers, als de Heer zegt: ‘Gij zijt het zout der aarde’, toont Hij daarmee aan dat heel de menselijke natuur smakeloos is geworden en door de zonden is bedorven. Daarom verlangt Hij van zijn leerlingen de deugden die voor de verzorging van de menigte vooral nuttig en noodzakelijk zijn. Wie zachtmoedig is, bescheiden, barmhartig en rechtvaardig, sluit zijn gerechtigheid niet op in zichzelf, maar laat integendeel die heilzame bronnen vloeien voor het goed van de anderen. En wie zuiver van hart is en vreedzaam, en vervolging lijdt voor de waarheid, richt zijn leven op wat goed is voor de gemeenschap.

Meent niet, zegt Hij, dat gij opgeroepen wordt voor een gewone strijd of dat het om kleinigheden gaat. ‘Gij zijt het zout der aarde.’ Wat bedoelt Hij? Moeten ze gezond maken wat reeds verrot is? Neen, want het is onmogelijk wat reeds bedorven is, opnieuw gezond te maken door er wat zout op te strooien. Dat hebben ze ook niet gedaan. Maar wat eerder vernieuwd was, bevrijd was van bederf en hun was toevertrouwd, hebben ze gezouten om het te bewaren in de nieuwheid die het van de Meester had ontvangen. Alleen de macht van Christus kan de mensen bevrijden van het bederf van de zonden; maar de ijver van de leerlingen en de moeite die ze zich geven, moeten beletten dat ze er terug in vervallen.

Bemerkt hoe de Heer geleidelijk aantoont dat ze de profeten overtreffen. Hij zegt niet dat ze leraars moeten zijn in Palestina, maar in heel de wereld. Verwondert u er niet over, zegt Hij, dat Ik tot u spreek en niet tot de anderen en dat Ik u in zoveel gevaren stuur. Beseft naar hoeveel steden, stammen en volkeren Ik u als leiders ga sturen. Daarom verlang Ik dat ge niet alleen zelf wijs zult zijn, maar ook dat gij anderen wijs zoudt maken. Mensen van wie het geluk van anderen afhangt, moeten des te verstandiger zijn en zulke overvloed aan deugd bezitten dat ze de anderen ervan kunnen meedelen. Als gij zo niet zijt, schiet gij zelf te kort. Als de anderen zouteloos zijn geworden, kunnen ze met uw hulp weer moed vatten, maar als gij zouteloos wordt, brengt gij samen met u ook anderen tot het verderf. Hoe grotere belangen u in handen worden gegeven, hoe groter uw ijver moet zijn. Daarom zegt de Heer: ‘Als het zout zijn kracht verliest, waarmee zal men dan zouten? Het deugt nergens meer voor dan om weggeworpen en door de mensen vertrapt te worden’ (Mt. 5, 13).

Opdat de leerlingen bij het aanhoren van Jezus’ woorden: ‘Wanneer men u beschimpt, vervolgt en lasterlijk van allerlei kwaad beticht om Mijnentwil’ (Mt. 5, 11), niet bang zouden zijn om in het openbaar op te treden, zegt Hij: als gij daartegen niet gewapend zijt, zijt gij tevergeefs uitverkoren.

Laster zal u altijd volgen; hij zal u geen schade berokkenen, maar integendeel een getuigenis zijn van uw standvastigheid. Als gij echter uit schrik voor kwaadsprekerij de krachtdadigheid verliest die u past, zult gij veel erger te verduren krijgen, veel meer kwaadsprekerij moeten horen en door iedereen misprezen worden. Dat betekent: vertrapt worden.

Daarna gaat de Heer over naar een ander, edeler beeld: ‘Gij zijt het licht van de wereld’ (Mt. 5, 14). Opnieuw zegt Hij: ‘van de wereld’, niet: van één volk of: van twintig steden, maar van de hele aarde. Onder ‘licht’ moet men iets veel mooiers verstaan dan het licht van de zon, zoals ook het zout geestelijk bedoeld is. Eerst spreekt Hij van het zout en daarna van het licht, opdat gij weten zoudt wat men met een hard woord kan winnen en welk het nut is van een ernstig onderricht. Het spreekt aan, laat ons niet los en leidt ons met inzicht naar de deugd. ‘Een stad kan niet verborgen blijven, als ze boven op een berg ligt. Men steekt ook niet een lamp aan om ze onder de korenmaat te zetten’ (Mt. 5, 15). Met deze woorden maant de Heer zijn leerlingen aan een ernstig leven te leiden en leert Hij hun strijdvaardig te zijn, omdat ze in het zicht staan van alle mensen en strijd voeren midden op het toneel van de wereld.