Overweging ter voorbereiding van 25-11-2023, zaterdag in de 33e week door het jaar

Uit een brief van de heilige Cyprianus, bisschop van Carthago († 258)

Ik ben de goede herder

Op ons die het volk als zijn leiders beschouwt, rust de plicht om de kudde te hoeden. Als men zou merken dat wij nalatig zijn, zal men ons zeggen wat men ook gezegd heeft aan onze voorgangers die nalatig waren, namelijk: dat wij het verloren schaap niet hebben gezocht, het verdwaalde schaap niet op de rechte weg hebben teruggeleid, het gewonde schaap niet hebben verbonden, terwijl wij wel van hun melk hebben gedronken en ons hebben gekleed met hun wol (vgl. Ez. 34, 3-4). De Heer die alles vervuld heeft wat geschreven staat in de wet en in de profeten, onderricht ons ook waar Hij zegt: ‘Ik ben de goede herder. De goede herder geeft zijn leven voor zijn schapen. Maar de huurling die geen eigenaar is van de schapen, ziet de wolf aankomen, laat de schapen in de, steek en vlucht weg; de wolf rooft ze en jaagt ze uiteen’ (Joh. 10, 11). Tot Simon zegt de Heer bovendien: hebt gij Mij lief? Ja, Heer – antwoordde deze – ik heb U lief. Jezus zei hem: weid mijn schapen (vgl. Joh. 21, 15-17). Dat de apostel deze woorden tot vervulling heeft gebracht, kunnen wij opmaken uit de wijze waarop hij gestorven is. Ook de andere apostelen hebben op dezelfde wijze gehandeld.

Dierbaren, wij zouden niet willen dat men denkt dat gij huurlingen zijt en geen goede herders. Gij weet inderdaad heel goed dat er een groot gevaar dreigt als gij onze broeders en zusters niet aanspoort om standvastig te blijven in het geloof. Dan zouden zij bezwijken voor de afgoderij en zou de broederlijke gemeenschap helemaal ten gronde gaan.

Het is niet alleen met woorden dat wij u aansporen, maar van verscheidene personen die van ons naar u toe komen, kunt gij vernemen dat wij met Gods genade al deze dingen ook gedaan hebben en nog doen, en wel met de grootst mogelijke ijver en met het gevaar hiervoor in deze wereld te moeten lijden. Wij hebben immers de vrees voor God en zijn eeuwige straffen meer voor ogen dan de vrees voor de mensen en alle tijdelijk onheil. Wij laten de broeders en zusters niet in de steek en sporen hen aan om vast te staan in het geloof (vgl. 1 Kor. 16, 13) en om bereidwillig de weg te volgen van de Heer.