Overweging ter voorbereiding van 25-09-2023, maandag in de 25e week door het jaar

Uit de ‘Levenslessen bij het boek Job’ van de heilige paus Gregorius de Grote († 604)

Strijd van buiten, van binnen angst

Heilige mannen kunnen in de tweestrijd van de beproeving verwikkeld worden, wanneer zij op eenzelfde ogenblik komen te staan tegenover vijanden die hen krachtig aanvallen en anderen die trachten hen met woorden te winnen. Tegen de enen moeten zij zich verweren met het schild van de verdraagzaamheid, tegen de anderen moeten zij de pijlen richten van de ware leer. Met grote moed en vaardigheid vatten zij dan die tweevoudige strijd aan: naar binnen onderrichten ze met wijsheid de dwalenden, naar buiten bekampen ze met moed de aanvallers; de enen verbeteren ze door hun onderricht, de anderen ontwapenen ze door hun volharding. Door verdraagzaamheid kunnen ze de aanvallen van hun vijanden ontkrachten, door medelijden hun falende broeders tot het heil terugbrengen. Ze weerstaan de enen, om te verhinderen dat die ook anderen meeslepen; ze waken over de anderen, opdat die niet voorgoed de weg van de gerechtigheid verlaten.

Laten we ons oog richten op de apostel Paulus, de krijger van het goddelijke kamp, die op twee fronten slag moest leveren. ‘Strijd van buiten, van binnen angst’ (2 Kor. 7, 5), zo zegt hij. Elders somt hij de aanvallen op die hij van buiten af te verduren heeft: ‘Gevaren van rivieren en gevaren van rovers, gevaren van de kant van mijn eigen volk en van de heidenen, gevaren in steden en in de woestijn, gevaren op zee, gevaren te midden van valse broeders’ (2 Kor. 11, 26). Daar voegt hij nog aan toe: de pijlen die hij in deze strijd op zijn tegenstander afschiet. ‘Met zwoegen en tobben, veel slapeloze nachten, honger en dorst, vaak zonder eten, in koude en naaktheid’ (2 Kor. 11, 27). Ofschoon in velerlei gevechten gewikkeld, zegt hij ook met welke grote waakzaamheid hij het eigen kamp verdedigt. Hij voegt er namelijk meteen aan toe: ‘Afgezien van al het overige: dag in dag uit drukt mij de zorg voor al de gemeenten’ (2 Kor. 11, 28). Ziedaar hoe hij de strijd moedig op zich neemt en zich tegelijk groothartig inzet om zijn naasten te beschermen. Hij beschrijft het kwaad dat hij lijdt en voegt er het goede aan toe dat hij uitreikt.

Wij moeten ons dus rekenschap geven van de inspanningen die de Apostel zich getroost om op eenzelfde ogenblik de vijandschap van buiten af te verdragen en de zwakheid van binnen te beschermen. Van buiten af moet hij aanvallen verduren: hij krijgt striemende zweepslagen en wordt in ketenen geklonken. Van binnen doorstaat hij angst: hij huivert bij de gedachte dat wat hij lijdt, niet hem maar zijn leerlingen schaadt. Daarom schrijft hij hun: ‘Niemand van u mag zich door die beproevingen laten verontrusten; want gij weet dat zulk een lot voor ons bestemd is’ (1 Tess. 3, 3). Ondanks zijn eigen lijden was hij vooral bekommerd om wat de anderen kon overkomen. Hij vreesde dat zijn leerlingen, als ze vernamen dat hij ter wille van het geloof gegeseld was, niet langer hun geloof durfden te belijden.

Is dat geen onuitputtelijke voedingsbodem van liefde! Hij veracht zijn eigen lijden, maar waakt over zijn leerlingen, dat hun hart geen schade ondervindt van een of andere valse overreding. Voor zichzelf geeft hij niet om lichamelijke wonden, terwijl hij bij de anderen de geestelijke wonden heelt.

Hieraan kunnen wij de rechtvaardigen herkennen: overstelpt door het lijden van de eigen beproeving, laten zij niet na zich om het welzijn van de anderen te bekommeren. Als zijzelf de kwelling van de tegenspoed moeten verduren, dan nog voorzien zij door hun onderricht in de noden van de anderen. Ze zijn als grote geneesheren die zelf door ziekte liggen geveld: die verbijten de pijn van de eigen wonden om aan anderen de heelmiddelen voor hun gezondheid aan te reiken.