Overweging ter voorbereiding van 20-02-2024, dinsdag in de eerste week van de veertigdagentijd

Uit de verhandeling van de heilige Cyprianus, bisschop van Carthago († 258), over het gebed des Heren.

Hij die ons deed leven, leerde ons ook bidden

Geliefde broeders en zusters, de voorschriften van het evangelie zijn niets anders dan de onderwijzingen van God zelf. Zij zijn de grondvesten waarop wij onze hoop bouwen, de pijlers die ons geloof schragen, het voedsel dat ons hart verkwikt, het stuur dat de koers van ons leven richt. Zij reiken ons de middelen aan om het heil te verwerven. Zij onderrichten de leergrage geest van de gelovigen op aarde, om hen te leiden naar het rijk van de hemel.

Reeds door de oude profeten, zijn dienaren, heeft God vele woorden doen spreken en aanhoren. Maar veel belangrijker zijn de woorden die de Zoon uitspreekt, de woorden die Gods eigen Woord dat in de profeten aanwezig was, met eigen stem uitbrengt. Hij beveelt niet meer de weg te bereiden voor Hem die komt, Hijzelf is het die komt, die ons de weg baant en aanwijst. Meteen kunnen wij die eertijds doolden, radeloos en blind, in de duisternis van de dood, nu de weg van het leven volgen, beschenen door het licht van de genade, met de Heer als leidsman en gids.

Onder de vele heilzame vermaningen en goddelijke voorschriften, waarmee de Heer zijn volk liefdevol leidt naar zijn heilsbestemming, heeft Hijzelf ook een voorbeeld van gebed gegeven. Zelf heeft Hij ons aangemaand en onderwezen wat wij moeten bidden. Hij die ons deed leven, leerde ons ook bidden, met dezelfde mildheid waarmee Hij ook zijn andere gaven heeft willen uitdelen. Zo kunnen wij, als wij tot de Vader spreken met het verzoek en het gebed dat de Zoon ons heeft geleerd, gemakkelijker gehoor vinden.

Vroeger had Hij al gezegd dat het uur ging komen waarop de ware aanbidders de Vader zouden aanbidden in geest en waarheid (vgl. Joh. 4, 23), en die belofte van toen heeft Hij vervuld. Zo kunnen wij die door zijn heiligmaking geest en waarheid ontvangen hebben, door zijn onderrichting ook waarachtig en geestelijk bidden. Welk gebed immers kan geestelijker zijn dan het gebed dat ons door Christus is gegeven, door wie ons ook de heilige Geest gezonden is? Welk gebed is waarachtiger bij de Vader dan het gebed dat door de Zoon, die de waarheid zelf is, uit eigen mond is uitgebracht? Daarom zou anders bidden dan Hij ons heeft geleerd, niet alleen onwetendheid zijn, maar ook zonde. Hijzelf heeft namelijk deze uitspraak gedaan: ‘Gij hebt het woord van God krachteloos gemaakt ter wille van uw eigen overlevering’. (Mt. 15, 6).

Laat ons daarom bidden, geliefde broeders en zusters, zoals de goddelijke Meester het heeft geleerd. Een welkom en vertrouwd gebed is het voor God, als wij Hem met zijn eigen woorden aanroepen, als wij tot zijn oren Christus’ gebed laten opstijgen. Laat de Vader de woorden van zijn Zoon herkennen, als wij bidden. Hij die in ons hart woont, moet ook in onze stem doorklinken. En daar wij Hem bij de Vader als voorspreker hebben voor onze zonden, laten wij daarom, als wij, zondaars, voor onze fouten vergeving vragen, de woorden van onze voorspreker gebruiken. Want Hij heeft gezegd dat wat wij de Vader ook zullen vragen, Hij het ons zal geven in zijn Naam (vgl. Joh. 16, 23). Hoeveel trefzekerder verkrijgen wij dan wat wij vragen in Christus’ naam, als wij het maar vragen met zijn eigen gebed.