Overweging ter voorbereiding van 15-05-2024, woensdag in de zevende week van Pasen

Uit de dogmatische constitutie over de kerk van het Tweede Vaticaans Concilie

De heilige Geest en de kerk

Toen de Zoon het werk voltooid had dat de Vader Hem op aarde had opgedragen te doen, werd op Pinksteren de heilige Geest gezonden om de kerk zonder ophouden te heiligen en de gelovigen door Christus in één Geest toegang te verlenen tot de Vader. Hij is de Geest van het leven, de waterbron die opwelt tot eeuwig leven. Door Hem wekt de Vader de mensen die door de zonde gestorven zijn weer tot leven, totdat Hij eens ook hun sterfelijk lichaam in Christus zal laten verrijzen.

De Geest woont in de kerk en in het hart van de gelovigen als in een tempel. Hij bidt in hen en legt getuigenis af van hun aanneming als kind. Hij brengt de kerk tot de volle waarheid en maakt haar één in gemeenschap en bediening: Hij richt haar in en leidt haar door de verscheidenheid van hiërarchische en charismatische gaven en tooit haar met zijn vruchten.

Door de kracht van het evangelie maakt de Geest de kerk steeds weer jong. Hij vernieuwt haar voortdurend en brengt haar tot de volmaakte eenheid met haar Bruidegom. Want de Geest en de Bruid zeggen tot de Heer Jezus: ‘Kom!’

Zo verschijnt de gehele kerk als het volk dat verenigd is vanuit de eenheid van Vader, Zoon en heilige Geest.

Het geheel van de gelovigen die door de heilige Geest zijn ingewijd, kan niet dwalen in het geloof. Deze bijzondere eigenschap wordt zichtbaar wanneer het hele volk, van de bisschoppen tot de laatste gelovige leek, door middel van zijn bovennatuurlijke geloofszin zijn algemene overeenstemming toont in zaken van geloof en zeden.

De Geest van waarheid nu wekt deze geloofszin op en houdt haar in stand. Daardoor aanvaardt het volk van God – onder de leiding van het kerkelijk leergezag, waaraan het trouw gehoorzaamt – niet een woord van mensen, maar werkelijk het woord van God.

Dit volk blijft onwankelbaar gehecht aan het ‘geloof dat eens voor al aan de heiligen werd overgeleverd’ (Judas 3); met een juist oordeel dringt het er dieper in door en past het steeds vollediger toe in zijn leven.

De heilige Geest heiligt en leidt het volk van God niet alleen door de sacramenten en de bedieningen, noch tooit Hij het enkel met deugden. Zijn gaven ‘uitdelend aan ieder zoals Hij het wil’ (1 Kor. 12, 11) geeft Hij bovendien aan de gelovigen van elke rang ook bijzondere genaden. Daardoor worden zij geschikt en bereid gemaakt om allerlei werken en taken op zich te nemen ter vernieuwing en voor de verdere opbouw van de kerk, zoals er geschreven staat: ‘Aan ieder van ons wordt de openbaring van de Geest meegedeeld tot welzijn van allen’ (1 Kor. 12, 7).

Sommige charisma’s blinken boven alle uit, andere echter zijn eenvoudiger en wijd verspreid. In alle geval dienen wij ze in dankbaarheid en als vertroosting te aanvaarden, aangezien zij zeer doelmatig en nuttig zijn voor de noden van de kerk.