Overweging ter voorbereiding van 15-02-2024, donderdag na Aswoensdag

Uit ‘Overwegingen over de christelijke leer’ van John Henry kardinaal Newman (†1890)

De slavernij van de zonde

O mijn Heer en God, Gij alleen zijt sterk. Gij alleen zijt heilig. Gij zijt de heiligheid en de kracht van alle dingen. Niets in de geschapen natuur heeft iets blijvends of enige zelfstandigheid uit zichzelf, maar alles verbrokkelt en versmelt als Gij er niet bij zijt om het in stand te houden. Mijn God, Gij zijt de kracht van de engelen, van de heiligen in de heerlijkheid van de heiligen op aarde. Los van U, bezit geen enkel wezen heiligheid of kracht. Mijn God, ik wil U als zodanig aanbidden. Ik wil met heel mijn hart die grote waarheid inzien en belijden, dat Gij niet slechts almachtig zijt, maar dat er nergens enige macht of kracht of sterkte bestaat dan in U.

Mijn God, als Gij de kracht van alle geesten zijt, wat zijt Gij dan mijn kracht bij uitstek! Hoe waar is het – en wel zo dat niets méér waar is – dat ik geen kracht heb dan, in U! Ik heb het diepe innerlijke gevoel, mijn God, dat ik, telkens als ik aan mijzelf word overgelaten, de verkeerde kant opga. Zo zeker als een steen op de grond valt wanneer hij wordt losgelaten, even zeker vallen mijn hart en mijn geest hopeloos neer wanneer ze door U worden losgelaten. Gij moet mij met uw rechterhand steunen, anders kan ik niet blijven staan. Wat is het vreemd, maar wat is het ook waar, dat al mijn natuurlijke neigingen gericht zijn op traagheid, op onmatigheid, op het verwaarlozen van de vroomheid, op het verwaarlozen van het gebed, op liefde voor de wereld, niet op liefde voor U, of liefde voor de heiligheid, of liefde voor zelfbeheersing. Ik keur goed en loof wat ik niet doe. Mijn hart loopt achter nutteloze dingen aan en ik richt mij naar de dood, ik richt mij naar bederf en ontbinding, los van U, onsterfelijke God.

Mijn God, ik heb genoeg ervaren hoe vreselijk de slavernij van de zonde is. Als Gij er niet zijt, merk ik dat ik mijzelf niet kan beheersen, hoezeer ik het ook wil. Dan val ik in handen van mijn eigen koppigheid, trots, zinnelijkheid en egoïsme. En zij krijgen iedere dag steeds meer vat op mij, totdat ik er geen weerstand meer aan kan bieden. Mettertijd wordt de oude Adam in mij zo sterk dat ik een pure slaaf word. Ik beken dat dingen verkeerd zijn die ik niettemin toch doe. Vol bitterheid betreur ik mijn slavernij, maar ik kan er niet los van komen. Wat is de zonde een tirannie! Ze is een zware last, die mij verlamt – en wat zal het einde zijn? Omwille van uw zo kostbare verdiensten en bij uw almacht smeek ik U, mijn Heer, geef mij leven en heiligheid en kracht! Heilige God, geef mij heiligheid; sterke God, geef mij kracht; onsterfelijke God, geef mij volharding. Heilige God, heilige Sterke, heilige Onsterfelijke, ontferm U over ons.

Heilige God, geef mij heiligheid; sterke God, geef mij kracht; onsterfelijke God, geef mij volharding.

Heilige God, heilige sterke God, heilige onsterfelijke God, ontferm U over ons.
Onsterfelijke God, geef mij volharding.