Overweging ter voorbereiding van 04-06-2024, dinsdag in de 9e week door het jaar

Uit een preek van de priester Origenes († 253/254) over het boek Genesis

Het offer van Abraham

‘Abraham nam het hout voor het brandoffer en gaf het zijn zoon Isaak te dragen; zelf nam hij het vuur in zijn handen en het offermes. En zij gingen samen op weg’ (Gen. 22, 6). Dat Isaak zelf het hout voor het brandoffer draagt, is een voorafbeelding van Christus die zelf zijn kruis draagt (vgl. Joh. 19, 17), en toch is het dragen van het hout voor het brandoffer de taak van de priester. Zo wordt Isaak slachtoffer en priester tegelijk. Maar ook wat erop volg: ‘En zij gingen samen op weg’, heeft hierop betrekking. Want terwijl Abraham als voor een offer het vuur draagt en het offermes, loopt Isaak niet achter hem maar naast hem en daaruit blijkt dat hij samen met hem als priester optreedt.

Wat gebeurt er daarna? ‘Toen zei Isaak tot zijn vader: vader’ (Gen. 22, 7). En wat de zoon op dat ogenblik zei, was de stem van de bekoring. Want denk u eens in, hoe de zoon, die geofferd moest worden, met deze woorden het innerlijk van zijn vader getroffen heeft? Hoewel Abraham toch sterk was in het geloof, lag er ook genegenheid in zijn antwoord: ‘Wat is er jongen? Isaak zei: wij hebben wel vuur en hout, maar waar is het schaap voor het brandoffer? Abraham antwoordde: een schaap voor het brandoffer, daar zal God zelf voor zorgen, mijn kind’ (Gen. 22, 7-8).

Dat toch wel nauwkeurige en voorzichtige antwoord van Abraham treft mij. Ik weet niet wat hij in de geest zag, want niet over het heden, maar over de toekomst zegt hij: ‘God zal zelf wel voor een schaap zorgen.’ Terwijl zijn zoon vraagt over het heden, antwoordt hij over de toekomst. Want de Heer zelf zal voor het offerlam zorgen in de persoon van Christus.

‘Toen Abraham zijn hand uitstak naar het mes om zijn zoon de keel af te snijden, riep de engel van de Heer hem uit de hemel toe: Abraham, Abraham. En hij antwoordde: hier ben ik. Hij zei: sla uw hand niet aan de jongen en doe hem niets! Nu weet Ik dat gij ontzag hebt voor God’ (Gen. 22, 10-11). Vergelijken wij dit met de woorden van de Apostel, waar hij zegt over God: ‘Hij heeft zelfs zijn eigen zoon niet gespaard, voor ons allen heeft Hij hem overgeleverd’ (Rom. 8, 32). Zie, hoe God met de mensen wedijvert in schitterende vrijgevigheid; Abraham biedt God zijn sterfelijke zoon aan, die niet hoeft te sterven; God levert zijn onsterfelijke Zoon voor de mensen over aan de dood.

‘En Abraham keek om zich heen en bemerkte een ram, die met zijn horens in het struikgewas vastzat’ (Gen. 22, 13). Ik heb hierboven gezegd, denk ik, dat Isaak een beeld was van Christus, maar niettemin schijnt hier ook de ram een voorafbeelding van Christus te zijn. Hoe beiden tegelijk met Christus overeenkomen – Isaak die niet werd gedood en de ram die wel gedood werd – is dan de moeite waard te weten.

Christus is ‘het Woord van God’, maar ‘het Woord is vlees geworden’ (Joh. 1, 14). Het ene heeft Christus dus van boven, het andere uit zijn menselijke natuur en de schoot van de Maagd.

Christus leed dus, maar in het vlees; en Hij onderging de dood, maar in het vlees, waarvan deze ram het beeld is, zoals ook Johannes heeft gezegd: ‘Zie het Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld’ (Joh. 1, 29). Daarentegen is het Woord gebleven ‘in onvergankelijkheid’ (1 Kor. 15, 42) en dat is Christus naar de geest, en van Hem is Isaak het beeld. Daarom is Christus tegelijk offer en hogepriester. Naar de geest brengt Hij het offer aan zijn Vader, naar het vlees wordt Hijzelf op het altaar van het kruis geofferd.