Overweging ter voorbereiding van 02-08-2024, vrijdag in de 17e week door het jaar

Uit de verhandelingen van Balduïnus, bisschop van Canterbury († 1190)

God doorgrondt de gedachten en bedoelingen van ons hart

De Heer kent de gedachten en de bedoelingen van ons hart (vgl. Heb. 4, 12). Er is geen twijfel aan dat Hij ze zelf alle kent. Voor ons echter kent Hij alleen die welke Hij ons door de genade van de onderscheiding laat onderkennen zoals ze zijn. Want de geest van de mens kent niet alles wat er in de mens is (vgl. Joh. 2, 25) en van zijn gedachten die hij met of zonder instemming koestert, weet hij niet altijd wat zij werkelijk betekenen. Zelfs wat hem duidelijk voor ogen staat, kan hij niet nauwkeurig onderscheiden, omdat zijn blik in duisternis gehuld is.

Het gebeurt dikwijls dat het eigen denken of een ander mens of de bekoorder ons iets ingeeft onder het mom van vroomheid, terwijl het in de ogen van God in het geheel niet als deugd verdient beloond te worden. Er zijn dingen die alleen maar op echte deugden lijken, zoals er trouwens ook schijnbare ondeugden zijn. De ogen van het hart worden misleid en de scherpte van de geest wordt afgestompt door allerlei begoochelingen, zodat dikwijls goed lijkt wat eigenlijk niet goed is en slecht wat eigenlijk niet slecht is. Dat is een deel van onze ellende en onwetendheid. Dit valt erg te betreuren en zeer te vrezen.

Er staat hieromtrent geschreven: ‘Soms denkt een mens dat zijn weg recht is, maar tenslotte leidt die toch naar de dood’ (Spr. 16, 25). Om ons voor dit gevaar te behoeden vermaant Johannes ons met de woorden: ‘Onderzoekt de geesten of ze wel van God komen’ (1 Joh. 4, 1). Maar wie is in staat te onderzoeken of de geesten van God komen, behalve wie van God de onderscheiding van de geesten ontvangen heeft (vgl. 1 Kor. 12, 10)? Alleen zo iemand kan de geestelijke gedachten, gevoelens en bedoelingen grondig en volgens het juiste oordeel onderzoeken. Inderdaad, de onderscheiding van de geesten is de moeder van alle deugden. Iedereen heeft deze nodig om anderen te leiden of zijn eigen leven te ordenen en te verbeteren.

De gedachte over wat we moeten doen is juist, als ze geleid wordt door de wil van God. De bedoeling is zuiver, als ze zich in alle eenvoud naar Hem richt. Ons hele leven en iedere daad die we verrichten, zal verlicht zijn, als ons oog helder is (vgl. Mt. 6, 22). Er is sprake van een echt helder oog, als het door het juiste denken ziet wat er gedaan moet worden en als het met een zuivere bedoeling eenvoudig handelt en alle dubbelzinnigheid vermijdt. Het juiste denken duldt geen dwaling en de zuivere bedoeling doet niet alsof. Dat is de ware onderscheiding van de geesten: het samengaan van het juiste denken en de zuivere bedoeling. We moeten dus altijd handelen in het licht van de onderscheiding, in God en voor God.