Domenico wordt geboren op 2 april 1842 in een plaatsje in de buurt van Turijn. Zijn vader is smid, maar verdient daar niet erg veel mee. Domenico kan heel goed leren. De pastoor heeft al lang gemerkt dat O.L. Heer bijzondere plannen heeft met de jongen. Maar waar zullen ze het geld vandaan halen voor de studie. De pastoor herinnert zich dan een klasgenoot, die veel voor de jeugd doet. Dat is Don Bosco. Hij gaat naar hem toe en vertelt hem alles over Domenico. Don Bosco laat de jongen bij zich komen. Meteen ziet hij, dat Domenico erg veel van Jezus houdt.Wanneer Don Bosco op een dag in de buurt van het dorpje van Domenico komt gaat de jongen naar hem toe. Don Bosco wil wel eens weten of Domenico goed kan leren. Daarom geeft hij hem een hele bladzijde op die hij van buiten moet leren. Domenico krijgt er twee dagen tijd voor. Maar na een uur is de jongen al terug en kent de tekst helemaal van buiten. Dan gaat Don Bosco vragen stellen over de tekst die hij uit het hoofd heeft geleerd. Nu blijkt dat Domenico precies begrepen heeft wat er in de tekst staat. Don Bosco besluit nu, dat Domenico bij hem mag komen. Hij denkt: „Ik kan best zo’n goed voorbeeld gebruiken tussen mijn ruwe jongens.” Want je weet dat Don Bosco vaak straatjongens in zijn huizen en scholen heeft opgenomen. Hij is alleen een beetje bezorgd over de gezondheid van de jongen. Maar Domenico is er vast van overtuigd, dat O.L. Heer hem zal helpen. Zo komt hij dan bij Don Bosco en gaat er studeren.
Domenico is een zonnetje in huis. Hij heeft altijd goede zin en lacht graag. Hij is daar wel eens bezorgd over. Mag een jongen die van Jezus houdt wel zo lachen? Daarom gaat Domenico naar Don Bosco toe en vraagt hem, hoe hij heilig kan worden. Want dat wil hij heel graag. Het eerste wat Don Bosco dan noemt is: Wees altijd blij. Natuurlijk zegt Don Bosco nog meer, maar Domenico weet nu in elk geval, dat God zelfs graag wil dat hij blij is. Nu gaat Domenico nog blijer voor de andere jongens zorgen. Hij ziet het altijd als iemand verdriet heeft, of niet goed kan leren. Maar hij doet nog meer. Luister maar.Op een dag heeft een jongen de kachel in de klas vol sneeuw en stenen gestopt. De leraar is boos en wil weten wie dat heeft gedaan. Domenico krijgt de schuld. Hij zegt niets en maakt de straf die de leraar hem geeft. Later komt uit dat hij het helemaal niet heeft gedaan. De leraar vraagt: „Waarom heb je je niet verdedigd?” Dan zegt Domenico: „Die jongen was al een paar keer gewaarschuwd en ik was bang, dat hij nu zou worden weggestuurd.”
Weer een andere keer hebben twee jongens ruzie. Het wordt zo erg dat ze besluiten samen naar buiten te gaan en een gevecht met stenen te houden. Dat is natuurlijk gevaarlijk. Domenico hoort wat ze van plan zijn. Hij gaat stilletjes mee naar buiten, achter de jongens aan. Wanneer de jongens de eerste steen oprapen, springt Domenico midden tussen hen in. Hij krijgt het klaar, dat de twee jongens weer vrienden worden.
Een andere keer staan een paar jongens in een hoekje te smiespelen. Waar zouden die zo’n plezier aan hebben? Domenico ziet al gauw wat er aan de hand is. De jongens hebben ergens op straat een boekje gevonden met allerlei vieze plaatjes erin. Daar staan ze nu naar te gapen. Ze kennen de vriendelijke Domenico opeens niet meer terug. Wat is hij kwaad! „Don Bosco doet zijn uiterste best om ons goede mensen te laten zijn. En jullie staan hier met zo’n viezigheid!” Nou, de jongens schamen zich nu toch wel een beetje. En weg is het vieze boekje.
In de winter van 1857 wordt Domenico ziek. Hij hoest heel veel. De dokter stuurt hem naar huis om weer gezond te worden. Domenico voelt dat hij niet meer beter wordt. Hij zegt tegen Don Bosco dat ze elkaar op aarde nooit meer zullen terugzien. En zo zal het gaan. Op 9 maart 1857 sterft de jongen. Zijn vader staat naast hem. Zachtjes fluistert Domenico nog: „Tot ziens, vader, o, wat zie ik mooie dingen.” Zo vertelt Domenico ons nog op het laatste ogenblik van zijn leven hier op aarde iets heel moois. Bij God in de hemel zie je heel mooie dingen.
We vieren het feest van Domenico Savio op 9 maart.
God, Vader, U wilt graag dat wij blij zijn. We mogen ook altijd blij zijn, omdat U veel van ons houdt. Help ons daar altijd aan te denken. Vooral wanneer we het eens moeilijk hebben. Amen.