Overweging ter voorbereiding van 05-11-2022, zaterdag in de 31e week door het jaar
Uit een preek van Julianus, monnik van Vézelay († ca. 1160)
Moge het woord van de Heer neerkomen over hen die zwijgen
‘Terwijl een diepe stilte alles omgaf en de nacht in zijn snelle loop halverwege was gekomen, kwam uw alvermogend woord van zijn koningstroon in de hemel’ (Wijsh. 18, 14-15). Deze woorden uit het boek van de Wijsheid verwijzen naar de hoogheilige tijd waarop het alvermogende Woord van God, nederdalend uit de schoot en het hart van de Vader in het lichaam van een moeder, tot ons is gekomen om ons over ons heil te spreken. Immers, de apostel Paulus zegt: ‘Nadat God eertijds vele malen en op velerlei wijzen tot onze vaderen gesproken had door de profeten, heeft Hij nu, op het einde der tijden, tot ons gesproken door de Zoon’ (Heb. 1, 1-2), van wie er geschreven staat: ‘Dit is mijn Zoon, de Welbeminde, in wie Ik mijn behagen heb gesteld; luistert naar Hem’ (Mt. 17, 5). Het Woord van God is dus van zijn koningstroon naar ons gekomen. Het heeft zich vernederd om ons te verheffen, zich verarmd om ons te verrijken, zich vermenselijkt om ons te vergoddelijken.
Maar om het volk dat naar verlossing snakte, vertrouwen en hoop te geven op de komst en de krachtige werking van dat Woord, spreekt de Schrift van een ‘alvermogend woord’. Want indien het Woord niet alvermogend was geweest, zou de verworpen, in doffe ellende gedompelde mens slechts een klein straaltje wankele hoop gehad hebben, dat dit Woord hem van zonde en zondestraf ooit kon bevrijden. Om dus de reddeloze mens een vaste hoop op verlossing te geven, wordt het verlossende Woord ‘alvermogend’ genoemd.
En zie hoe alvermogend! De hemel bestond nog niet, en niets van ‘wat er onder de hemel te bewonderen valt’ (Est. 13, 10); maar ‘Hij sprak slechts een woord en alles ontstond’ (Ps. 33 (32), 9), en ‘alles werd uit het niet gemaakt’ (2 Makk. 7, 28), want de almacht van dit Woord schiep letterlijk ‘in geen tijd’ én de stof én haar vorm. Dit Woord zelf sprak: ‘De wereld moet er zijn’, en de wereld was er. Het Woord sprak: ‘De mens moet er zijn’, en de mens was er.
Maar herscheppen kost Hem meer moeite dan het scheppen zelf. Scheppen deed Hij door te bevelen, herscheppen doet Hij door te lijden en te sterven. ‘Gij maakt mij moe’ (Mal. 2, 17), zegt Hij door de profeet, met al uw zonden! Immers, niet het wereldbestel heeft Mij moeite gekost bij zijn inrichting en bestuur, want mijn Wijsheid ‘reikt machtig van het ene einde tot het andere en op voortreffelijke wijze bestuurt zij alles’ (Wijsh. 8, 1). Alleen de mens, die weerspannig de wet bleef overtreden die Ik had gesteld en uitgevaardigd, heeft Mij moeite gekost door zijn zonden. En daarom kom Ik van mijn koningstroon en schrik er niet voor terug Mij in de schoot van een maagd op te sluiten, en in mijn eigen persoon het lot te delen van de verworpen mensheid. Pas geboren laat Ik Mij in doeken wikkelen en in een kribbe neerleggen, daar er voor de Schepper van de wereld geen plaats is in de herberg.
Een diepe stilte omgaf dus alles: de stilte van de profeten die weleer geroepen hadden, en de stilte van de apostelen die later zouden roepen. Deze stilte was een tussenpoos die beide roepstemmen moest verbinden: van hen die geroepen hadden en van hen die weldra zouden roepen. Terwijl dus een diepe stilte alles omgaf, kwam uw alvermogend woord, dat is het Woord van de Vader, van zijn koningstroon. Welk wondermooi gebeuren: in deze diepe stilte komt ‘een middelaar tussen God en de mensen’ (1 Tim. 2, 5), als mens naar de mensen, om sterfelijk de sterfelijken, door zijn dood de doden te verlossen.
Dat het woord van de Heer neerkome over hen die zwijgen, zo bid ik. Laat ons luisteren naar wat God de Heer diep in ons tot ons zegt. Laat ons het zwijgen opleggen aan het ongedurige gedrang en geraas van ons lichaam, aan de ongebreidelde verbeeldingen van onze geest, zodat onze luisterende oren vrij kunnen horen wat de Geest zegt, en de stem vernemen van boven het hemelgewelf. Want de Geest van leven spreekt zonder ophouden tot onze ziel. Immers, de profeet zegt: ‘Er klonk een stem boven het gewelf dat boven hun hoofden was’ (Ez. 1, 25), om tot onze geest te spreken. Maar wij die naar elders onze aandacht richten, horen niet de Geest die tot ons spreekt.