Ter voorbereiding van de zaterdag
Uit de brief van de heilige paus Clemens I († 101) aan de Korintiërs
Vele wegen zijn er, maar slechts één Weg
Dit is de weg, geliefden, waarop wij ons heil vinden, Jezus Christus, de hogepriester van onze offergaven, de beschermer en helper van onze zwakheid.
Door Hem zien wij op naar de hoogte van de hemelen, door Hem aanschouwen wij zijn vlekkeloos en verheven aanschijn, door Hem zijn de ogen van ons hart geopend, door Hem bloeit onze onverstandige en verduisterde geest weer op naar het licht, door Hem wilde de Heer ons de onsterfelijke kennis doen smaken, door Hem die ‘de afstraling is van Gods heerlijkheid, hoog boven de engelen, zoals de Naam die Hij heeft verworven veel verhevener is’ (Heb. 1, 3-4). Strijden wij dan uit alle krachten volgens zijn onberispelijke voorschriften.
Beschouwen wij hen, die de krijgsdienst vervullen onder onze aanvoerders, hoe ordelijk, hoe gepast, hoe onderdanig zij volbrengen wat hun wordt opgedragen. Niet allen zijn aanvoerders, niet allen bevelhebbers over duizend, over honderd, over vijftig man, en zo verder, maar een ieder volbrengt in zijn eigen rang, wat door de koning en de aanvoerders wordt opgelegd. De meerderen kunnen niet bestaan zonder de minderen en de minderen niet zonder de meerderen; in alles is er een soort vermenging en daarin ligt het voordeel.
Nemen wij, bijvoorbeeld, ons lichaam: het hoofd is niets zonder de voeten en zo ook de voeten niets zonder het hoofd, maar de geringste delen van ons lichaam zijn noodzakelijk en nuttig voor het gehele lichaam, ja, alles werkt samen en is evenzeer onderworpen tot behoud van het gehele lichaam.
Heel ons lichaam dient behouden te blijven in Christus Jezus en een ieder moet aan zijn naaste onderdanig zijn overeenkomstig de hem verleende genadegave.
De sterke dient de zwakke te verzorgen, maar de zwakke moet de sterke eerbiedigen; de rijke dient de arme te ondersteunen, maar de arme moet God danken, dat Hij hem iemand gaf door wie zijn gebrek kon worden aangevuld. De wijze dient zijn wijsheid niet te tonen in woorden, maar in goede werken; de nederige moet zichzelf geen goed getuigenis geven, maar toelaten dat een ander hem dat geeft. Die eerbaar in zijn lichaam is, moet daar niet groot op gaan, maar erkennen dat er Eén ander is, die hem de genade der onthouding verleent.
Gaan we dan na, geliefden, uit welke stof wij ontstaan zijn, wie en wat wij waren, toen wij in de wereld zijn gekomen, uit welk duister graf onze Schepper en Heer ons in zijn wereld heeft te voorschijn gebracht. Hij heeft zijn weldaden bereid nog vóór wij geboren werden.
Daar wij dit alles nu van Hem hebben, moeten wij Hem voor alles dankzeggen. Aan Hem zij de eer in de eeuwen der eeuwen. Amen.