Ter voorbereiding van de viering van de vrijdag

Ter voorbereiding van de viering van de vrijdag

Uit de verhandelingen van de heilige bisschop Augustinus over het evangelie van Johannes (Tractatus 81, 4: CCL 36, 531-532)

Christus’ woorden blijven in ons

Christus zegt: ‘Als gij in Mij blijft en mijn woorden in u blijven, vraagt dan wat gij wilt en gij zult het krijgen.’ Wat kan men immers, door in Christus te blijven, anders willen dan dat wat Christus wil? Wat kan men, door in de Heiland te blijven, anders willen dan dat wat het heil niet vreemd is? Daar wij in Christus zijn, willen wij immers het één, daar wij nog in deze wereld zijn het ander. Want het blijven in deze wereld doet ons soms ongemerkt datgene vragen waarvan we ons niet bewust zijn dat het ons niet baat. Maar dit mag ons nooit overkomen, als wij tenminste in Christus blijven, die onze bede slechts beantwoordt, indien zij ons baat.

Wij blijven dan ook in Hem, daar zijn woorden in ons blijven. Laten we vragen wat we willen, en we zullen het krijgen. Immers, als wij vragen en niet krijgen, dan vragen wij niet wat bij het blijven in Hem hoort, noch wat bij zijn woorden hoort die in ons blijven, maar wat hoort bij de begeerte en de zwakheid van het vlees, iets wat niet in Hem is en waarin zijn woorden niet blijven. Wat in ieder geval wél op zijn woorden betrekking heeft, is het gebed dat Hij ons leerde, waarin wij zeggen: ‘Onze Vader, die in de hemel zijt’. Laten we in onze beden niet afwijken van de woorden en de betekenis van dit gebed, dan zullen wij alwat we vragen, krijgen.

Dán kunnen we immers zeggen dat zijn woorden in ons blijven, wanneer we doen wat Hij heeft opgedragen en beminnen wat Hij heeft beloofd; wanneer zijn woorden echter in onze herinnering blijven, maar niet in ons leven terug te vinden zijn, kan de wijnrank niet tot de wijnstok worden gerekend, omdat hij zijn leven niet uit de wortel haalt. Op dit onderscheid is van toepassing wat geschreven staat: ‘Voor allen die zijn geboden in herinnering houden om ze te volbrengen.’ Velen houden immers zijn geboden in hun herinnering om ze te minachten, of zelfs belachelijk te maken en te bestrijden. In hen blijven Christus’ woorden niet; zij raken in zekere zin zijn woorden aan, zonder zich eraan te hechten; daarom ook zijn zijn woorden hun niet tot weldaad, maar tot getuigenis. En omdat zijn woorden op zulk een wijze in hen zijn, dat zij niet in hen blijven, leven zij in hun herinnering voort met dit doel: dat zij door die woorden worden geoordeeld.