Preekje op 09-09-2020, woensdag in de 23e week door het jaar 2
Paulus zegt in vers 29 van de eerste lezing, dat de tijd kort is geworden.
Wel, wij zijn inmiddels al 2000 jaar verder, dus zo kort was de tijd nu ook weer niet. Althans als wij uitgaan van de wederkomst van de Heer, want die heeft nog steeds niet plaatsgevonden. Maar de dag, dat de Heer ons persoonlijk komt halen – dat is ook een soort komst van de Heer – die kan natuurlijk heel wat dichterbij zijn. Daarom blijven de woorden van Paulus altijd van kracht.
Misschien is het het beste om zo met de dingen om te gaan, dat wij er ons aardse voordeel van hebben, maar dat wij tegelijkertijd ons er geestelijk mee kunnen verrijken.
Als wij een maaltijd houden, ons lichaam voeden, kunnen wij aan de Heer vragen of Hij tegelijkertijd onze geest wil voeden. Als wij ’s morgens of ’s avonds een heerlijke douche nemen, ons lichaam reinigen, kunnen wij aan de Heer vragen of Hij tegelijkertijd onze ziel wil reinigen. Als wij thuis of elders een trap oplopen kunnen wij tegelijkertijd aan de Heer vragen of Hij ons hart wil verheffen, dat wij mogen beseffen, dat ons leven een opgang naar de hemel is. En omgekeerd, als wij de trap aflopen, kunnen wij vragen, dat wij altijd nederig mogen blijven, opdat de Heer ons kan verheffen. Als wij boodschappen doen kunnen wij aan de Heer vragen of Hij ons geschenken wil geven, die niet door dieven gestolen kunnen worden en die niet door de mot kan worden aangevreten, hemelse geschenken.
Zo zijn er veel zaken, die wij geestelijk kunnen duiden. Al die vragen hoeven wij natuurlijk niet hardop te stellen. Wij kunnen dat doen in de stilte van ons hart. En op een gegeven moment gaat het ook een gewoonte worden, een goede gewoonte.
Laten wij God vragen, dat Hij ons helpt om heel de dag door met beide benen op de grond te staan, maar om tegelijkertijd ook een echt geestelijk leven te leiden.