Preek op 30-03-2025, 4e zondag van de Vasten, pastoor Frank Domen
Openingswoord
Welkom, broeders en zusters, op deze vierde zondag van de Vasten, ook wel genoemd Zondag Laetare! Dat betekent “Zondag Verheugt u”, want we zitten nu op halverwege de Vasten.
We zullen horen hoe het volk Israël, na een lange tocht door de woestijn, eindelijk aankomt in het beloofde land. De Heer spreekt tot Jozua: “Vandaag heb Ik de smaad van Egypte van u afgewenteld.”
Jaren van slavernij en ontbering liggen achter hen. Ze vieren het Paasfeest in Gilgal, en voor het eerst eten ze van de vruchten van het Beloofde Land. Het manna, het dagelijkse brood van God in de woestijn, verdwijnt.
Dit gebeuren leert ons, dat de Vastentijd een periode van ‘gedaanteverandering’ is, waarin we ons ontdoen van de last van de zonde en ons voorbereiden op de overvloed van Pasen, het nieuwe leven in Christus. Laten we ons openstellen voor Gods genade en met vreugde de weg naar Pasen vervolgen.
Openingsgebed
Laat ons bidden. Goede God, wij hebben gezondigd, wij zijn verlamd en niet bij machte uit eigen kracht weer op te staan. Wie immers kan verzoenen dan Gij alleen? Zie neer op ons geloof, wees voor ons een barmhartige Vader omwille van uw Zoon, die de vergiffenis is van alle zonden: Jezus Christus, onze Heer. Die met U leeft en heerst … Amen.
Peuter- en Kinder- en TienerWoordDienst
Preek
Broeders en zusters, het evangelie staat bol van hoop en troost, van onvoorwaardelijke liefde.
Het begint met de scène van Jezus, omringd door tollenaars en zondaars, een groep, die in de ogen van de Farizeeën en Schriftgeleerden volkomen onwaardig is. Zij morden, verontwaardigd over Jezus’ omgang met deze ‘onreinen’. Jezus echter kijkt verder dan de uiterlijke schijn, ziet het verlangen in hun harten en de mogelijkheid tot bekering. Hij vertelt hun een indringend verhaal, niet als een morele les, maar als een spiegel van Gods onuitputtelijke barmhartigheid.

Het verhaal begint met de jongste zoon, vol ongeduld en zelfzucht vraagt hij zijn vader om zijn erfdeel. Hij wil vrij zijn, onafhankelijk, zijn eigen weg gaan. De vader, hoewel bezorgd, willigt zijn verzoek in. Hij respecteert de keuze van zijn zoon, zelfs als hij weet, dat die keuze tot verdriet kan leiden.
De jongen vertrekt naar een ver land, waar hij zijn erfdeel verkwist in een “losbandig leven.” Hij leeft met vrienden in overvloed, maar die vriendschappen zijn oppervlakkig. Wanneer het geld op is, komt er ook nog eens een hongersnood en bevindt hij zich in een diepe bestaanscrisis. Hij moet varkens hoeden, voor een Jood een vernederende taak. Hij is zo uitgehongerd, dat hij zelfs de schillen zou willen eten, die de varkens krijgen.
Op dit dieptepunt komt de zoon “tot nadenken.” Hij herinnert zich de overvloed en de liefde van zijn vaders huis. Hij beseft, dat zijn vaders dagloners beter af zijn dan hij. Hij neemt een moedig besluit: hij zal terugkeren naar zijn vader, niet als zoon, want daartoe acht hij zich onwaardig, maar als knecht. Hij bereidt een nederige bekentenis voor: “Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u; ik ben het niet meer waard uw zoon te heten.”
Het meest ontroerende moment is het weerzien van de vader en de zoon. De vader “zag hem al in de verte aankomen.” Hij heeft elke dag verlangend uitgekeken naar zijn kind. Hij rent hem tegemoet, vol medelijden, valt hem om de hals en kust hem. De vader laat zijn zoon niet eens zijn hele bekentenis afmaken. Zijn liefde overstijgt alle woorden, alle schuld en schaamte.
Hij geeft zijn knechten opdracht om zijn zoon te kleden met het mooiste gewaad, hem een ring aan zijn vinger te steken en hem sandalen aan te trekken. Dat zijn symbolen van waardigheid, verzoening, van een herstelde relatie. Hij laat het gemeste kalf slachten en organiseert een feest, omdat “deze zoon van mij dood was en is weer levend geworden, hij was verloren en is teruggevonden.”
De oudste zoon, die altijd trouw is gebleven, reageert met jaloezie en bitterheid. Hij voelt zich onrechtvaardig behandeld. Hij heeft altijd hard gewerkt, heeft nooit de geboden van zijn vader overtreden, maar heeft nooit een bokje gekregen om met zijn vrienden feest te vieren. Hij weigert om aan het feest deel te nemen.
De vader vraagt hem om mee te vieren: alles wat van mij is, is toch ook van jou. Maar hij benadrukt, dat er nú feest moet zijn, omdat zijn broer levend is teruggevonden.
Deze parabel is een illustratie van Gods liefde en barmhartigheid. Het toont vergeving, verzoening en hoop. God is als die vader, die met ongeduld en liefde uitkijkt naar zijn kinderen. Hij is altijd bereid ons te vergeven, ons met open armen te ontvangen, ongeacht hoe ver we van Hem zijn afgedwaald.
Het is ook een verhaal over de noodzaak van bekering en nederigheid. De jongste moest eerst de diepte van zijn ellende ervaren voordat hij tot inkeer kwam en besloot naar zijn vader terug te keren. Soms moeten ook wij de confrontatie aangaan met onze eigen zwakheden om de behoefte aan Gods genade te kunnen erkennen.
Tot slot is het een verhaal over de gevaren van jaloezie en bitterheid. De oudste zoon vertegenwoordigt diegenen, die moeite hebben met vergeving en die zich vasthouden aan hun eigen rechtvaardigheid. Hij moet leren, dat Gods liefde onbegrensd is en dat er altijd plaats is voor de bekering van de ander.
Laten we onszelf nu afvragen: Ben ik als de verloren zoon, die de weg kwijt is geraakt en moet terugkeren naar zijn vader? Of ben ik als de oudste zoon, die moeite heeft met vergeving en het delen van vreugde?
Volgende week, vrijdag 4 april om 19.30 uur, is er weer een Avond van Barmhartigheid … met biechtgelegenheid. Er zijn dan drie priesters: emeritus-pastoor Fred Deen, pastoor Bruno Sestito van Langedijk en ondergetekende.
Vroeger zagen veel mensen de Biecht enkel als een plicht, als iets wat ze moesten doen. Maar wat als we het zouden zien als een kans om bevrijd te worden van de last van onze fouten, als een kans om de band met God volledig te herstellen en om met een schoon en gerust geweten verder te gaan.
De Biecht is – in ieder geval voor mij persoonlijk en ook voor steeds meer jonge mensen – als een frisse wind, die door ons hart waait, een helende balsem voor onze ziel. Het is een moment van eerlijkheid, van nederigheid, en van hoop. In de Biecht ontmoeten we Gods grenzenloze liefde en vergeving.
Vooral tot de ouderen zou ik willen zeggen: probeer het weer eens. Laat de vreugde van de Biecht jullie hart vullen. Omarm het als een geschenk, een kans op vernieuwing en een diepere verbinding met God.
Moge God ons helpen om zijn liefde te ervaren, om nederig om vergeving te vragen en ook om met vreugde de terugkeer van onze broeders en zusters te vieren. Amen.