Preek op 14-11-2021, de 33e zondag door het jaar B, pastoor Frank Domen

Preek op 14-11-2021, de 33e zondag door het jaar B, pastoor Frank Domen

Openingswoord

Broeders en zusters, wij zijn weer samengekomen rondom het altaar van Onze Heer Jezus Christus.

De engelen en de heiligen, die aan deze Kerk zijn toegewijd, zouden met ons het spelletje “Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet” kunnen doen. Dan moeten wij natuurlijk vragen “Wat zien jullie dan?” En dan – afwijkend van de spelregels – kunnen zij zeggen: “Wíj zien hier in de Kerk, vooral in het heilig tabernakel, Jezus Christus, de Zoon van de levende en almachtige God.”

Degene die wij, mensen, enkel nog in geloof kunnen zien, Hem op wie wij al onze hoop stellen, zien zij in levende lijve. Zoals wij elkaar zien, zo zien zij de Heer. Zij ervaren, iedere dag opnieuw, de kracht van zijn liefde. Voor ons, mensen, is dat nog onder een sluier verborgen. De oplettende gelovige kan wel zijn werkzame aanwezigheid ervaren, maar soms dringt het kwade van deze wereld zich ook sterk aan ons op.

Vandaag gaat het erom dat – hoe erg het ook wordt in Kerk en samenleving – wij blijven geloven in de eindoverwinning. Wereldwijd worden er iedere dag talloos vele wedstrijden gespeeld. En meestal is de uitslag een verrassing, maar déze wedstrijd – de strijd tussen goed en kwaad – zal zeker door God en de mensen van goede wil worden gewonnen.

Vragen wij vergeving voor de keren, dat wij ons lieten leiden door een gevoel van moedeloosheid, ons hebben laten meeslepen door de macht van het kwaad. Vragen wij om kracht om iedere nieuwe dag min of meer met blijdschap te ontvangen als een gave van God.

Openingsgebed

Laat ons bidden. Almachtige en eeuwige God, al wat leeft, leeft slechts een korte tijd en wat uit onze handen komt, zal niet eeuwig duren; alleen uw trouw houdt stand, uw liefde blijft. Sta ons bij en schenk ons standvastigheid om in de wisseling der tijden het eeuwig leven te bereiken. Door onze Heer Jezus Christus, uw Zoon … Amen.

Kinderwoorddienst

Preek

Zo ook, wanneer gij al deze dingen ziet, weet dan dat het einde nabij is, ja voor de deur staat.

Wij, mensen, zijn dikwijls nieuwsgierig naar de toekomst. Dat hoeft niet altijd om de grote wereldgebeurtenissen te gaan, maar ook de dingen van ons eigen leven willen wij soms graag weten. Zo vraagt een jongere zich af of hij zal slagen voor zijn examen, een jubilerend echtpaar is benieuwd hoe het feest zal zijn dat de kinderen hebben voorbereid. Een zieke piekert over de vraag of en zo ja wanneer hij van zijn ziekte zal genezen.

In de schriftlezingen van vandaag wordt volop over de toekomst gesproken. En wat daarbij misschien nog het meeste opvalt is de ellende, die wordt voorspeld.

De profeet Daniël, die zelf leefde rond het jaar 175 vóór Christus, een tijd waarin koning Antiochus IV een einde aan het jodendom wilde maken, spreekt in de eerste lezing van vandaag over een tijd van grote nood zoals er eerder nog niet is geweest.

En de evangelist Marcus weet te melden, dat Jezus Christus zelf gesproken heeft over verschrikkelijke gebeurtenissen waarna de zon zal verduisteren en de maan geen licht meer zal geven, de sterren van de hemel zullen vallen.

En er zijn in onze tijd genoeg mensen, die zich inderdaad zorgen maken. Waar moet het met onze wereld naar toe? Want wij mogen dan wel steeds rijker worden, maar veel mensen staan steeds minder voor elkaar open, ja, doen elkaar steeds meer kwaad aan.

Als wij mensen van goede wil zijn, hoeven wij echter voor al die rampspoed niet zo bang te zijn. Die angst zou onze aandacht kunnen afleiden van de kern van de boodschap en dat is – natuurlijk – een vreugdevolle! Die rampen gaan eens voorbij. En dan breekt er een heerlijke tijd aan … voor altijd en eeuwig. Daar mogen wij vol verlangen naar uitkijken. Daar moeten wij wel ook zelf naar toe werken, ondanks alles wat sommige andere mensen om ons heen doen.

Jezus Christus vergelijkt het in het evangelie van vandaag met het uitlopen van een vijgenboom. In de lente lijdt de boom enigszins pijn, doordat nieuwe takjes met geweld dwars door de schors heen barsten. Het lijken wel een soort barensweeën. Op hun beurt breken de knoppen de takjes weer open en komen er heerlijke vruchten te voorschijn.

Zo is het ook met de pijn van deze tijd. Ziekte, dood en ook het kwaad van de zonde zijn tijdelijke verschijnselen. God en zijn engelen en heiligen werken samen met de mensen van goede wil naar een prachtig doel toe: dat God en wij allen als één grote familie samenleven voor altijd en eeuwig. Zoals de drie goddelijke personen, Vader, Zoon en heilige Geest, altijd al volkomen één zijn geweest met elkaar, zo zal er dan ook tussen de mensen sprake zijn van een ongekende eenheid en saamhorigheid. Geen oorlog, zelfs niet het kleinste meningsverschil, zal de vrede dan nog verstoren.

Het lijkt een sprookje, te mooi om waar te zijn. Maar zowel de eerste lezing als het evangelie spreken duidelijk over dat moment. Daniël zegt, dat de mensen, die in het stof slapen, zullen ontwaken, sommigen om eeuwig te leven, anderen – die ten einde toe niet van goede wil waren – om de smaad van een eeuwige schande te ondervinden. Marcus spreekt in zijn evangelie over de wederkomst van de Mensenzoon, die dan zijn engelen over heel de aarde zal uitzenden om de uitverkorenen – de mensen van goede wil – te verzamelen.

Op die dag – de dag van het Laatste Oordeel – zullen eerst álle doden opstaan, zowel rechtvaardigen als onrechtvaardigen. Dan zal Jezus Christus, die de ene Waarheid is, plaats nemen op zijn troon van glorie en het licht van zijn Waarheid zal schijnen over het leven van iedere mens, die ooit heeft geleefd. Dan zal blijken wie volhard heeft in het goede en wie tot het einde toe heeft weerstaan aan de genadevolle oproep van God om het goede te doen. Dan zal er een definitieve scheiding plaatsvinden tussen mensen van goede wil en mensen van kwade wil.

Deze boodschap, beste medegelovigen, is van de ene kant een aansporing om het goede te doen, om ons tot het uiterste toe in te spannen van deze wereld voor zo veel mogelijk mensen een mooie wereld te maken, want daaraan kan God zien of wij werkelijk naar zijn rijk van vrede verlangen, en van de andere kant zijn de lezingen van vandaag een bemoediging. Want hoe erger het in de wereld wordt, hoe dichterbij de komst van de Heer is, en hoe belangrijker het is, dat wij blijven volhouden.

De gedachte, dat Jezus Christus ooit terug zal komen om te oordelen, mag ons blij maken, mag optimistische mensen van ons maken, want het zal een dag van overwinning zijn. En als wij die ene héél bijzondere dag niet zullen meemaken tijdens ons eigen leven, dan zullen wij toch zo’n bijzondere dag hebben, namelijk onze eigen laatste dag in deze wereld. Ook díe dag zal een dag van overwinning zijn.

Blijven wij volharden in het goede. En beseffen wij dus: hoe erger het kwaad, hoe meer nabij die ene grote dag is.

In het kader van die naderende dag wil ik tenslotte nog een verhaal van een onbekende schrijver vertellen. Het heet “Alleen een dode mus.”

Twee mensen verschenen aan de hemelpoort. Voordat ze naar binnen mochten vroeg de Eeuwige aan hen of ze hun handen wilden laten zien.

De eerste stak ze zelfverzekerd uit en zei: “Kijk, ik heb ze schoongehouden en vrij voor U. Ik heb me aan geen mens of dier vergrepen en ze altijd gewassen in onpartijdigheid. Ik steek ze vrij van schuld en bloed naar U uit.”

Toen antwoordde de Eeuwige: “Ik zie inderdaad je schone handen, maar van binnen zijn ze rood van schuld en bloed. Nooit hebben ze naar mensen gereikt, nooit een mens of dier verdedigd of gered. Ik zie geen leven in je handen, het is allemaal schone schijn.”

Toen trad de tweede man naar voren. Bedremmeld en met neergebogen hoofd stak hij zijn handen uit en zei: “U ziet hoe vuil ze zijn en getekend door het zweet en het bloed van zoveel mensen. En ik droomde nog zo van gerechtigheid en van een nieuwe wereld. Het enige wat ik tenslotte nog kon redden is deze kleine vogel, nog warm van hoop, een dode mus.”

Toen keek de Eeuwige hem aan en omhelsde hem. “Kom binnen in mijn huis,” zei Hij. “Je handen zijn wel vuil, maar ze dragen het begin van een nieuwe wereld met zich mee: het minste van het minste, een dode mus.”

En terwijl ze samen de hemel binnengingen vloog er een kleine vogel terug naar de aarde. Amen.