Beste protestanten, de Mis … is de hemel op aarde !!! (3)

Beste protestanten, de Mis … is de hemel op aarde !!! (3)

Wil je het boek “Het bruiloftsmaal van het Lam” van Scott Hanh bestellen …

klik dan hier

HOOFDSTUK DRIE

Vanaf het Begin

DE MIS VAN DE EERSTE CHRISTENEN

‘Kannibalisme’en ‘mensenoffers’waren beschuldigingen die vaak tegen de eerste generaties christenen werden geuit. De vroegchristelijke geloofsverdedigers wezen deze beschuldigingen als roddel van de hand. Maar toch kunnen wij door de vertroebelde lens waarmee de heidenen naar de eerste christenen keken, wel degelijk onderkennen wat het meest wezenlijke element van het christelijk leven en de christelijke eredienst was.

Het was de Eucharistie: het opnieuw tegenwoordig stellen van het offer van Jezus Christus, de sacramentele maaltijd waarbij christenen Jezus’ Lichaam en Bloed nuttigden. Het verdraaien van deze geloofswaarheden leidde tot de heidense laster tegen de Kerk, al kunnen we wel begrijpen waarom de heidenen zo dachten. In de vroege Kerk mochten alleen de gedoopten bij de vieringen van de sacramenten aanwezig zijn en christenen werd afgeraden deze centrale geloofthema’s zelfs maar te bespreken met niet-christenen. De heidense fantasie sloeg dus op hol, aangewakkerd door wat fragmentarische feitenkennis: “Dit is mijn Lichaam… Dit is mijn Bloed… Als gij het vlees van de Mensenzoon niet eet en Zijn bloed drinkt.” De heidenen wisten dat Christen-zijn deelname inhield aan vreemde en geheimzinnige rituelen.

Christen-zijn betekende naar de Mis gaan. Dit was zo vanaf de eerste dag van het Nieuwe Verbond. Slechts enkele uren nadat Jezus uit de dood was verrezen, zat Hij met twee leerlingen aan tafel. “Hij nam het brood, sprak de zegen uit, brak het en reikte het hun toe. Nu gingen hun ogen open… Hij werd door hen herkend aan het breken van het brood” (Lc 24,30-31,35). De centrale rol van de Eucharistie komt ook duidelijk naar voren in de samenvattende beschrijving van het leven van de vroege Kerk in de Handelingen van de Apostelen: “Zij legden zich ernstig toe op de leer van de apostelen, bleven trouw aan het gemeenschappelijk leven en ijverig in het breken van het brood en in het gebed” (Hnd 2,42). De eerste brief van Paulus aan de Korintiërs (hoofdstuk 11) bevat een echte handleiding over de liturgische theorie en praktijk. Met de weergave van de instellingswoorden van het Laatste Avondmaal laat Paulus zijn zorg voor het doorgeven van de juiste vorm en inhoud van de liturgie blijken. “Zelf heb ik van de Heer de overlevering ontvangen die ik u op mijn beurt heb doorgegeven, dat de Heer Jezus in de nacht waarin Hij werd overgeleverd, brood nam en na gedankt te hebben het brak en zeide: ‘Dit is mijn Lichaam voor u. Doet dit tot Mijn gedachtenis’. Zo ook na de maaltijd de beker, met de woorden: ‘Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed. Doet dit, elke keer dat gij hem drinkt, tot mijn gedachtenis”’ (1 Kor 11,23-25). Paulus benadrukt het belang van de leer van de werkelijke tegenwoordigheid en voorziet ernstige gevolgen bij ongeloof: “Wie eet en drinkt zonder het lichaam te onderkennen, eet en drinkt zijn eigen vonnis” (1 Kor 11,29).

De oudste liturgische tekst

Als wij van de boeken van het Nieuwe Testament doorgaan naar andere christelijke bronnen uit de tijd van de apostelen en direct daarna, valt ons onmiddellijk op dat dezelfde onderwerpen er in voorkomen. De inhoud van de leer is identiek, de woordkeus blijft opmerkelijk gelijk, ook toen het geloof zich verbreidde naar andere landen en in andere talen. Priesters, leraren en verdedigers van de vroege Kerk waren eensgezind in hun zorg voor het bewaren van de eucharistische leer: de werkelijke tegenwoordigheid van Jezus’ Lichaam en Bloed onder de gedaanten van brood en wijn; het offerkarakter van de liturgie; de noodzaak van geldig gewijde priesters en het belang van de vorm van de ritus. De getuigenis aangaande de eucharistische leer van de Kerk is dus ononderbroken, vanaf de tijd van de evangeliën tot op de dag van vandaag.

Naast de boeken van het Nieuwe Testament is het vroegste christelijke geschrift dat ons is overgeleverd een liturgisch handboek – we zouden het een missaal kunnen noemen – dat onderdeel is van een document dat Didachè (Grieks voor ‘onderricht’) wordt genoemd. De Didachè claimt de verzamelde ‘Leer van de Apostelen’ te zijn en is waarschijnlijk samengesteld in Antiochië, Syrië (vgl. Hand 11,26), ergens tussen 50 en 110 na Chr. In de Didachè wordt vier maal het woord ‘offer’ gebruikt om de Eucharistie te beschrijven. Een keer wordt ronduit gezegd dat “dit het offer is waar de Heer over gesproken heeft”. De Didachè vertelt ons ook dat de gebruikelijke dag voor de liturgie de ‘dag des Heren’ was en dat het gebruikelijk was berouw over zijn zonden te hebben voordat men de Eucharistie ontving. “Komt dan samen op de dag des Heren en breekt brood en zegt dank, belijdt eerst uw zonden, opdat uw offer zuiver moge zijn”. Voor de dienst van het offer geeft de Didachè een Eucharistisch gebed dat poëtisch opzienbarend is. Wij zien de woorden terug in de liturgieën en hymnen van de tegenwoordige christenen, zowel in het Oosten als in het Westen:

Zoals dit gebroken brood verspreid werd over de bergen en, opnieuw bij elkaar gebracht, één werd, zo moge Uw Kerk van alle einden der aarde bijeengebracht worden in Uw koninkrijk: want van U is de heerlijkheid en de macht door Jezus Christus voor altijd en eeuwig. Maar laat niemand eten of drinken van deze Eucharistische dankzegging, behalve zij die gedoopt zijn in de naam van de Heer… Almachtige Meester, Gij hebt alles geschapen omwille van Uw naam en Gij gaf voedsel en drank aan de mensen voor hun genot, opdat zij U dank zouden zeggen; maar Gij schonk ons geestelijk voedsel en geestelijke drank en eeuwig leven door uw Zoon…

Gedenk, Heer, Uw Kerk. Bevrijd haar van alle kwaad en vervolmaak haar in de liefde voor U, en breng haar samen vanuit de vier windstreken – de Kerk die geheiligd is – in Uw Koninkrijk dat Gij voor haar hebt bereid.

Wortels in Israël

Voor de liturgie van de oude Kerk is veel gebruik gemaakt van de riten en de Schrift uit het oude Israël, zoals onze eigen liturgie dat ook nu nog doet. In hoofdstuk twee hebben wij gezien hoe Jezus de Mis heeft ingesteld tijdens het Joodse Paasfeest. Zijn ‘dankzegging’ – zijn Eucharistie – zou het Joodse Paasoffer tot vervulling brengen, vervolmaken en overtreffen. Dit verband was duidelijk voor de eerste generatie christenen, waaronder vele vrome Joden waren. Zo werden paasgebeden snel opgenomen in de christelijke liturgie.

Neem bijvoorbeeld de gebeden over de wijn en het ongedesemde brood bij het paasmaal. “Gezegend zijt Gij, Heer onze God, Schepper van de vruchten van de wijnstok… Gezegend zijt Gij, Heer onze God, Koning van het heelal, die de aarde het brood laat voortbrengen”. De zin “Heilig, heilig, heilig, de Heer der hemelse machten; heel de aarde is vol van zijn heerlijkheid” (Jes. 6,3) werd veel gebruikt in de Joodse eredienst, en werd ook onmiddellijk opgenomen in de christelijke eredienst. Deze zin zullen wij weer in de Apokalyps tegenkomen, maar eveneens in een brief die door de vierde paus, de heilige Clemens van Rome, is opgesteld rond het jaar 96 na Chr.

Herinnering aan de Todah

Misschien is de meest treffende ‘voorloper’ van de Mis wel de todah van het oude Israël. Het Hebreeuwse woord todah betekent, net als het Griekse woord eucharistia, ‘dankoffer’ of ‘dankzegging’. Het woord duidt een offermaaltijd aan, die met vrienden wordt gedeeld, om dankbaarheid jegens God te vieren. Een todah begint met het in herinnering brengen van een dodelijke bedreiging om onmiddellijk daarna de verlossing door God uit die bedreiging te vieren. Het is een krachtige uitdrukking van vertrouwen in de almacht en barmhartigheid van God.

Psalm 69 is hiervan een goed voorbeeld. Deze is behalve een noodkreet om verlossing (“Mijn God, kom mij haastig redden”) tegelijkertijd een viering van die uiteindelijke verlossing (“Gods naam zal ik loven in mijn gezang… God luistert naar wat een arme Hem vraagt”).

Misschien is het klassieke voorbeeld van een todah wel Psalm 22, die begint met “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?” Jezus haalde deze woorden aan toen Hij stervend aan het kruis hing. Zijn toehoorders zullen de verwijzing herkend hebben en zij hebben geweten dat dit lied, dat met een schreeuw van verlatenheid begint, eindigt met een triomfantelijke uitroep van verlossing. Toen Jezus deze todah citeerde, gaf Hij uiting aan Zijn eigen vertrouwvolle hoop op verlossing.

De overeenkomsten tussen de todah en de Eucharistie gaan verder dan de gemeenschappelijke betekenis van dankzegging. Kardinaal Joseph Ratzinger schreef: “Structureel gezien is de gehele christologie, sterker nog, de gehele eucharistische Christologie, aanwezig in de todah-spiritualiteit van het Oude Testament”. Zowel de todah als de Eucharistie is een eredienst van woord en maaltijd. Bovendien is er in de todah, net als in de Mis, een onbloedig offer van ongedesemd brood en wijn.

De oude rabbijnen deden een veelzeggende voorspelling met betrekking tot de todah. “In de komende (Messiaanse) tijd zullen alle offers ophouden, behalve het todah-offer. Dit zal tot in alle eeuwigheid niet ophouden” (Pesikta, I, pag. 159).9

De volle waarheid

Onze volgende getuigenis over de eucharistische leer van de jonge Kerk komt uit Antiochië in Klein-Azië. De heilige Ignatius, bisschop van Antiochië, schreef rond 107 na Chr. veel over de Eucharistie toen hij westwaarts reisde, zijn martelaarschap tegemoet. Hij spreekt over de Kerk als ‘de offerplaats’. En hij schreef aan de Philadelphiërs: “Let erop dat u slechts één Eucharistie viert. Want er is maar één vlees van onze Heer Jezus Christus en één beker om de eenheid van Zijn bloed te verkondigen; één altaar, zoals er één bisschop is samen met de priesters en diakens, mijn mededienaren.” In zijn brief aan de kerk van Smyrna ging Ignatius tekeer tegen de ketters, die zelfs toen al de ware leer ontkenden: “Zij houden zich afzijdig van de Eucharistie en van het gebed, omdat zij niet belijden dat de Eucharistie het vlees van onze redder Jezus Christus is.” Hij vertelt de lezers wat de kenmerken zijn van een echte liturgie. “Beschouw een eucharistieviering alleen als geldig, wanneer deze door de bisschop wordt opgedragen of door iemand aan wie hij dat heeft toevertrouwd.”

Ignatius sprak over het sacrament met een realisme dat schokkend moet zijn geweest voor mensen die niet vertrouwd waren met de mysteries van het christelijk geloof. Het waren zeker woorden zoals deze, die, uit hun verband gerukt, de roddelcircuits van het Romeinse rijk voedden, om vervolgens als beschuldigingen over kannibalisme te worden uitgekraamd. In de volgende decennia viel de verdediging van de Kerk toe aan een zeer goed ontwikkelde bekeerling uit Samaria, Justinus geheten. Het was deze Justinus die de waas van geheimzinnigheid over de oude liturgie ophief. In 155 na Chr. beschreef hij voor de Romeinse keizer, wat wij zelfs nu nog kunnen herkennen als de Mis. Het is de moeite waard zijn tekst integraal weer te geven:

Op de dag die wij de ‘dag van de zon’ noemen, komen alle bewoners uit de stad en van het platteland op één plaats bij elkaar. Er wordt gelezen uit de gedenkschriften van de apostelen of de geschriften van de profeten, zolang de tijd het toelaat. Wanneer de lector de lezing beëindigd heeft, spreekt hij die voorgaat, een vermanend woord en spoort de aanwezigen aan om al het goede in praktijk te brengen. Vervolgens staan wij allemaal gelijk op en spreken onze gezamenlijke gebeden uit voor onszelf (…) en voor alle andere mensen, waar zij ook mogen zijn, opdat wij door ons leven, onze daden en trouw aan de geboden eeuwige zaligheid zullen ontvangen. Als het gebed beëindigd is, wisselen wij een kus uit. Dan brengt iemand brood en een beker wijn vermengd met water naar de celebrant. Hij brengt lof en eer aan de Vader van het heelal, in de naam van de Zoon en de heilige Geest waarna hij een lange dankzegging (Gr. eucharistia) uitspreekt voor datgene wat wij van Hem mochten ontvangen. Als hij de gebeden en dankzegging heeft beëindigd, betuigt heel het aanwezige volk zijn instemming door ‘Amen’ te zeggen. Wanneer de celebrant de dankzegging heeft beëindigd en heel het volk ermee heeft ingestemd, geven zij die bij ons diakens worden genoemd aan ieder die aanwezig is van het eucharistische brood en de wijn en het water. Zij brengen het ook naar de afwezigen.

Justinus begint zijn beschrijving van de Eucharistie met de viering precies op ‘de dag van de zon’ – zondag – te plaatsen, de dag waarop Jezus uit de dood verrees. Deze identificatie van ‘de dag van de Heer’ met zondag is de universele getuigenis van de eerste christenen. De zondag was de voornaamste dag voor de eredienst geworden, en had daarmee de sabbat van de Joden, de zevende dag, vervuld en vervangen. Het was bijvoorbeeld op ‘de dag des Heren’ dat Johannes, die God ‘in de Geest’ aanbad, zijn visioen van de Apokalyps had (Apok 1,10).

Woord en beeld

Justinus legt het offer en het sacrament van de Kerk uit, zonder aan de werkelijke tegenwoordigheid ook maar enige afbreuk te doen. Hij gebruikt hetzelfde beeldende realisme als zijn voorganger Ignatius. “Het voedsel dat de Eucharistie is geworden door het gebed van Zijn woord en dat ons vlees en bloed voedt als wij het tot ons nemen, is ook het Vlees en Bloed van dezelfde Jezus die vleesgeworden is.”

Wanneer Justinus met Joden sprak, ging hij verder en legde hij uit dat het paasoffer en de tempeloffers slechts voorafbeeldingen waren van het ene offer van Jezus Christus en de tegenwoordigstelling daarvan in de liturgie: “En het offeren van fijn meel … voorgeschreven voor degenen die van hun melaatsheid genezen waren, was een voorafbeelding van het brood van de Eucharistie, waarvan onze Heer Jezus Christus de viering heeft voorgeschreven.”

Zo ervoeren de eerste christenen de katholieke, ofwel universele, Eucharistie. Terwijl de leer in de hele wereld hetzelfde bleef, werd de liturgie meestal een plaatselijke aangelegenheid. Iedere bisschop was verantwoordelijk voor de viering van de Eucharistie in zijn diocees en geleidelijk aan ontwikkelden zich in de verschillende regio’s eigen vormen van liturgische praktijk: Syrische, Romeinse, Gallische enz. Opmerkelijk is echter hoeveel al deze liturgieën – hoe verschillend zij ook waren – gemeenschappelijk bleven houden. Op een paar uitzonderingen na deelden zij dezelfde basiselementen: een boeteritus, lezingen uit de Schrift, het zingen of opzeggen van psalmen, een preek, een ‘lofzang van de engelen’, een eucharistisch gebed en de communie. De kerken bleven Paulus’ voorbeeld volgen en gaven de juiste instellingswoorden zorgvuldig door, de woorden die het brood en de wijn doen veranderen in het Lichaam en Bloed van Christus: “Dit is mijn Lichaam… Dit is mijn Bloed.”

Het oude bekende liedje

Vanaf het begin van de derde eeuw werd er in de papyrusrollen steeds meer nadruk gelegd op de juistheid van de woorden uit de liturgieën die aan de apostelen worden toegeschreven. Vroeg in de derde eeuw duikt in Noord-Syrië een andere verzameling met overgeleverde tradities op, de Didascalia Apostolorum ofwel Leer van de Apostelen’. De Didascalia bevat zowel teksten en gebeden als precies omschreven voorschriften voor de liturgische taken en gedragsregels van bisschoppen, priesters, diakens, vrouwen, kinderen, jong volwassenen, weduwen, wezen en reizigers.

Omstreeks 215 na Chr. schreef Hippolytus van Rome zijn grote werk, De Apostolische Traditie, waarin het liturgische en theologische onderricht is weergegeven, zoals de Romeinse Kerk dat sinds de apostelen in stand gehouden had. Een deel beschrijft heel precies de liturgie voor de priesterwijding. Zoals wij in Justinus’ beschrijving onze Mis kunnen terugzien, kunnen we het ook in Hippolytus’ werk ‘horen’.

Priester: De Heer zij met u.
Gemeenschap: En met uw geest.
Priester: Verheft uw hart.
Gemeenschap: Wij zijn met ons hart bij de Heer.
Priester: Brengen wij dank aan de Heer onze God.
Gemeenschap: Hij is onze dankbaarheid waardig.

Uit deze periode stammen de oudste liturgieteksten die we kennen en die rechtstreeks van de apostelen zouden afstammen, namelijk de liturgieën van Marcus, Jakobus en Petrus, teksten die nog steeds op veel plaatsen in de wereld gebruikt worden. De liturgie van Jakobus was de favoriete ritus van de Kerk van het oude Jeruzalem, die er aanspraak op maakte Jakobus als eerste bisschop gehad te hebben. De liturgieën van Jakobus, Marcus en Petrus zijn theologisch compact, rijk aan poëzie en rijk aan citaten uit de Schrift. Bedenk dat in die tijd weinig mensen konden lezen en dat maar heel weinig mensen het zich konden permitteren om boeken te laten kopiëren. Bij de eredienst konden de christenen de Bijbel, die werd voorgelezen, in zich opnemen. Daarom is sinds de vroegste dagen van de Kerk de Mis doordrenkt met de Schrift.

Hoewel Christus’ offer in deze liturgieën wordt beschreven, zijn de stiltes erin even veelzeggend:

Laat alle sterfelijke vlees zwijgen, en met angst
en beven staan,
en in zichzelf niets zondigs beramen.
Want de Koning der koningen en Heer der heren, Christus onze God, komt om geofferd te worden,
om als voedsel te dienen voor de gelovigen.
En de engelenkoren gaan voor Hem uit
met alle macht en heerschappij,
De veel-ogige cherubijnen en de zes-vleugelige serafijnen,
bedekken hun gelaat en zingen luid de hymne:
Alleluja, Alleluja, Alleluja.

Denk eens aan de geluiden en de stiltes in de eerste Missen van de Kerk. U zult deze opnieuw in de hemel tegenkomen, als wij de Apokalyps aan een nauwkeurig onderzoek onderwerpen. U zult dezelfde geluiden en stiltes trouwens ook weer in de hemel tegenkomen, als u komende zondag naar de Mis gaat.