Uit de verhandeling van de heilige Ireneüs, bisschop van Lyon († ca. 202), ‘Tegen de ketterijen’
Onze kennis van de Vader bestaat in de verschijning van de Zoon
Niemand kan de Vader kennen zonder het Woord van God, dat wil zeggen: als de Zoon Hem niet openbaart. Evenmin kan iemand de Zoon kennen zonder het ‘welbehagen’ van de Vader. Dat ‘welbehagen’ van de Vader wordt door de Zoon voltrokken, want de Vader zendt Hem, terwijl de Zoon gezonden wordt en komt.
En hoe onzichtbaar de Vader voor ons ook is, zijn eigen Woord kent Hem en verwoordt de Onverwoordbare. Omgekeerd kent alleen de eigen Vader zijn Woord. Deze tweevoudige waarheid heeft de Heer ons kenbaar gemaakt.
Daarom openbaart de Zoon ons de kennis van de Vader door zijn eigen verschijning. Onze kennis van de Vader bestaat in de verschijning van de Zoon, want alles wordt ons door het Woord kenbaar gemaakt.
Hiertoe juist heeft de Vader zijn Zoon geopenbaard, om zich door Hem aan allen kenbaar te maken en om allen die in Hem geloven, te belonen met de opneming in zijn onvergankelijkheid en eeuwige verkwikking. In Hem geloven wil immers zeggen: zijn wil volbrengen.
Door de schepping openbaart het Woord ons de scheppende God, door de ordening van de wereld de ordenende Heer, door het geboetseerde schepsel de boetserende Kunstenaar, door de Zoon de voortbrengende Vader. Dat beweren allen gelijkelijk, maar toch geloven ze niet gelijkelijk. Door de Wet en de Profeten heeft het Woord zichzelf en de Vader gelijkelijk verkondigd, en het hele volk heeft dit gelijkelijk gehoord, maar toch hebben niet allen gelijkelijk geloofd. Door het Woord zelf dat zichtbaar en tastbaar is geworden, heeft de Vader zich getoond, en al hebben niet allen gelijkelijk in Hem geloofd, toch hebben allen in de Zoon de Vader kunnen zien, want het onzichtbare deel van de Zoon is de Vader, maar het zichtbare deel van de Vader is de Zoon.
Als bedienaar van de Vader volbrengt de Zoon alles, van het begin tot het einde, en zonder Hem kan niemand God kennen. Want de kennis van de Vader is de Zoon, terwijl de kennis van de Zoon door de Vader in de Zoon geopenbaard wordt. Daarom heeft de Heer gezegd: ‘Niemand kent de Zoon tenzij de Vader, en niemand kent de Vader tenzij de Zoon en hij aan wie de Zoon het wil openbaren’ (Mt. 11, 27). Dat ‘willen openbaren’ is echter niet alleen voor de toekomst gezegd, alsof het Woord dan pas begonnen is de Vader kenbaar te maken, toen het uit Maria geboren was. Neen, het slaat alomvattend op heel de wereldtijd. Want vanaf de aanvang is de Zoon aanwezig bij zijn eigen schepping, en aan allen openbaart Hij de Vader, aan wie en wanneer en hoe de Vader het wil.
Daarom is er in alles en door alles één God de Vader, één Woord en één Geest, dus één heil voor allen die in Hem geloven.