Overweging ter voorbereiding van 17-09-2024, dinsdag in de 24e week door het jaar

Uit de brief van de heilige Augustinus, bisschop van Hippo († 430), aan Proba

Het gebed des Heren

Voor ons zijn woorden noodzakelijk, want daardoor worden wij aangespoord en wordt ons duidelijk wat wij moeten vragen. Zij zijn niet noodzakelijk als wij menen God daarmee te kunnen onderrichten of te vermurwen.

Wanneer we dus zeggen: ‘Uw Naam worde geheiligd’, wekken we ons op om te verlangen dat zijn Naam die altijd heilig is, ook bij de mensen voor heilig gehouden wordt, dat wil zeggen: niet veracht wordt. Dit strekt de mensen tot voordeel, niet God.

als we zeggen: ‘Uw rijk kome’, dat – of we het nu willen of niet – toch komt, wekken we ons verlangen naar dat rijk op, opdat het voor ons moge komen en wij waard mogen zijn er te heersen.

Wanneer we zeggen: ‘Uw wil geschiede op aarde zoals in de hemel’, dan vragen we Hem om zo’n gehoorzaamheid dat zijn wil in ons mag geschieden, zoals hij in de hemel door zijn engelen volbracht wordt.

we zeggen: ‘Geef ons heden ons dagelijks brood’, dan betekent het woordje ‘heden’: in deze tijd. Daarmee vragen we ofwel alles wat we nodig hebben en noemen dat naar het belangrijkste deel, brood, dat het geheel van wat we nodig hebben beduidt; ofwel het sacrament van de gelovigen dat in het huidige leven noodzakelijk is, niet om het tijdelijke, maar om het eeuwige geluk te verkrijgen.

Wanneer we zeggen: ‘Vergeef ons onze schulden zoals wij vergeven aan onze schuldenaren’, sporen wij onszelf aan om ons vragen en handelen met elkaar in overeenstemming te brengen, opdat wij vergeving verdienen te ontvangen.

Wanneer we zeggen: ‘Leid ons niet in bekoring’, dan sporen wij onszelf aan te vragen dat wij niet, van zijn hulp verstoken en in een of andere bekoring misleid, toestemmen of moedeloos toegeven.

Wanneer we zeggen: ‘Verlos ons van het kwade’, dan sporen wij ons aan te bedenken dat wij nog niet in dat goede gevestigd zijn waar wij geen enkel kwaad meer te verduren zullen hebben. En deze zin staat als laatste in het gebed des Heren, en is zo wijd dat de christen in welke nood hij ook terechtgekomen is, met dit woord zijn zuchten tot uitdrukking kan brengen, zijn tranen storten, daarmee kan beginnen, daarbij kan verwijlen en hiermee zijn gebed kan beëindigen. Want met deze woorden moet men de werkelijkheid zelf in onze aandacht laten doordringen.

Want welke andere woorden wij ook zeggen, die in het verlangend gemoed van de bidder tevoren gevormd worden om zijn verlangen duidelijk te maken, of achteraf overwogen worden om het te verdiepen, dan zeggen wij niets anders dan wat in dit gebed des Heren reeds opgesloten ligt, als we het tenminste goed en juist bidden.

Maar wie iets zegt dat bij dit evangelische gebed niet kan passen, ook al is zijn bidden niet ongeoorloofd, die bidt echter op vleselijke wijze. Wellicht is dit toch ongeoorloofd te noemen, want degenen die uit de Geest herboren zijn, behoren slechts op geestelijke wijze te bidden.