Uit het boek van de priester Origenes († 253/254) over het gebed
Als gij geestelijk wilt zijn, vraagt dan door uw gebeden om het hemelse
Van ieder gebed om geestelijke en mystieke gunsten geldt dat het altijd wordt verricht door iemand die niet strijdt ‘volgens het vlees’, maar die ‘volgens de geest de praktijken van het lichaam doet sterven’ (Rom. 8, 13). De weldaden die bij een geestelijke uitleg van de Schrift door onderzoek ontstaan, waardeert hij hoger dan het goede dat mensen lijken te ontvangen, als zij bidden volgens de letterlijke zin. Wij moeten er ook in onszelf door oefening voor zorgen dat onze geest niet kinderloos of onvruchtbaar wordt. Daarom moeten wij met geestelijke oren luisteren naar de geestelijke wet. Bevrijd van onze kinderloosheid of onvruchtbaarheid worden wij dan verhoord als Hanna (vgl. 1 Sam. 1, 9 vv.) en Hizkia (vgl. 2 Kon. 20, 1 vv.), en uit de boze hinderlagen van onze geestelijke vijanden gered, zoals Ester en Mordekai (vgl. Est. 4, 1 vv.) en Judit (vgl. Judit 13, 4 vv.).
Bovendien, stel dat iemand beseft van welk monster de walvis die Jona verzwolgen heeft, een voorafbeelding is, en begrijpt dat het is van het beest waarover Job heeft gezegd: ‘Laat de bezweerder mijn geboortedag vervloeken, laat hij hem vervloeken, hij die bij machte is het grote zeemonster te onderwerpen’ (Job 3, 8 – LXX). Stel dat zo iemand ooit door een of andere ongehoorzaamheid in de buik van het monster terechtkomt, dan moet hij berouw hebben en bidden; en hij zal eruit komen. Als hij daarna blijft gehoorzamen aan Gods geboden, kan hij door welwillendheid van de heilige Geest profeteren en nu voor de Ninevieten die dreigen verloren te gaan, de aanleiding worden voor hun redding.
Laat hij zich niet ergeren aan Gods welwillendheid en ook niet van Hem verlangen dat Hij tegenover mensen die berouw hebben, in zijn strengheid volhardt.
Het grootste wonder dat Samuël volgens de Schrift door zijn gebed heeft verricht, kan nu ook iedereen op geestelijke wijze volbrengen, als hij God oprecht is toegewijd en het verdient te worden verhoord. Er staat namelijk: ‘Ga nu staan en let op, want de Heer gaat voor uw ogen iets groots verrichten. Het is nu de tijd van de tarweoogst. Welnu, ik zal de Heer aanroepen en Hij zal het laten donderen en regenen’ (1 Sam. 12, 16.17).
Tegen iedere vrome die een oprechte leerling van Jezus is, zegt de Heer immers: ‘Sla uw ogen op en kijk naar de velden: ze staan al wit voor de oogst. De maaier krijgt zijn loon en verzamelt vrucht tot eeuwig leven’ (Joh. 4, 35-36). In deze tijd van de oogst verricht God een groot wonder voor onze ogen, als wij naar zijn profeten luisteren. Want als iemand met de heilige Geest is verrijkt en de Heer aanroept, schenkt God uit de hemel donderslagen en een regen die de ziel verkwikt. Als iemand eerst in zonde leefde, krijgt hij aldus een diep ontzag voor de Heer en voor de uitdeler van Gods weldaden, die eerbied en ontzag geniet, omdat het gebed is verhoord.
Dat zijn dus de weldaden die de vromen door hun gebeden verkrijgen. Richten wij dan nu onze aandacht op het gezegde: ‘Vraagt het grote, en het kleine zal u worden toegeworpen; vraagt het hemelse, en het aardse zal u worden toegeworpen’ (Mt. 6, 33). Alles wat slechts een symbool is of een voorafbeelding, is klein en aards in vergelijking met het echte, het geestelijke. Daarom is het goed dat Gods woord ons aanspoort de gebeden van de vromen na te volgen. Wat zij hebben verkregen als voorafbeelding, daarom vragen wij dan in werkelijkheid. Zo vindt het hemelse dat groot is, zijn voorafbeelding in aardse zaken die klein zijn. Anders gezegd: als gij geestelijk wilt zijn, vraagt in uw gebeden om het hemelse dat groot is. Als gij dat verworven hebt, zult gij, omdat gij hemels zijt, het koninkrijk der hemelen erven en omdat gij groot zijt, van de grootse weldaden genieten. Het aardse dat klein is, maar dat gij voor uw lichamelijke omstandigheden nodig hebt, zal u, voor zover het nodig is, door uw hemelse Vader geschonken worden.