Preek op 15-04-2018, 3e zondag van Pasen, jaar B, pastoor Frank Domen
openingsgebed
Laat ons bidden. Heer God, door de profeten hebt Gij tot ons gesproken en in Jezus, uw Zoon, is hun woord tot vervulling gebracht. Wij danken U om het levende woord, onze verrezen Heer, en vragen: open onze ogen voor Hem, die met ons door het leven gaat; open onze oren voor Hem, die tot ons spreekt in het evangelie; maak onze geest toegankelijk voor het begrijpen van de Schriften. Door onze Heer Jezus Christus, uw Zoon … Amen.
preek
De meeste dames hier aanwezig zijn moeder en velen ook al oma. Zij hebben kinderen en kleinkinderen. En toen die nog klein waren zal het ongetwijfeld vaker zijn gebeurd, dat tijdens een spel een kind kwam te vallen. Knie kapot, handen geschaafd en een dikke bult op het hoofd. Natuurlijk dikke tranen. Als moeder waste je dan de wonden, misschien een beetje jodium erop, als je als kind pech had jodium, die zo flink kon prikken, een pleister erop of eventueel een verbandje, een kusje erop en een dikke knuffel en natuurlijk een snoepje, en dan was meestal het leed weer geleden en kon het kind weer aan het spel meedoen.
In de week vóór Pasen hebben wij het lijden herdacht van Onze Heer Jezus Christus. Zijn wonden waren zo diep en zo talrijk, dat Moeder Maria er niets aan kon doen. Haar Kind was trouwens overleden, aan zijn verwondingen bezweken. Na een korte wassing en zalving wikkelden de vrouwen zijn stoffelijk overschot in doeken en de mannen legden hun overleden Meester in een rotsgraf. In deze doeken – de lijkwade van Turijn – kunnen wij nu nog steeds zien hoe onnoemelijk groot het lijden van de Heer is geweest. Eigenlijk was zijn lichaam één grote wonde.
Hier was geen pleister of verband, maar een godswonder nodig. En dat gebeurde ook, op zondagmorgen, heel vroeg, de zon was nog nauwelijks op. Over Hem, die zo vele zieken had genezen, kwam Gods levengevende Geest en diens helende kracht. Zijn heilig Lichaam kwam weer tot leven en zijn wonden waren allemaal weg. Bijna allemaal, want vijf liet God er zitten – zonder dat zij nog pijn veroorzaakten – als een blijvende herinnering aan zijn lijden omwille van ons. Als de apostelen in het evangelie van vandaag hun ogen niet kunnen geloven, zegt hun Meester: “Kijkt naar mijn handen en voeten. Ik ben het zelf.”
In het verleden, in de tijd vóór Jezus Christus, was het vaker gebeurd, dat een engel aan iemand verscheen. Een enkele keer zelfs verscheen de overleden profeet Samuël aan koning Saul. Maar nooit horen wij iets over het lichaam van degene, die verscheen. Terwijl wij hier horen over een genezen lichaam, over vlees en beenderen, over voedsel dat gegeten wordt; de apostelen mogen Hem zelfs aanraken; zij zien en horen Hem. Hij is werkelijk met zijn lichaam aanwezig, maar ook stond Hij plotseling in hun midden. Hij is dus lichamelijk en geestelijk, wat wij in de Kerk noemen ‘een verheerlijkt lichaam’. Dat is wat God heeft gedaan voor zijn eigen Zoon.
En, broeders en zusters, dat is wat God ook voor ieder van ons wil doen. Wij allemaal hebben zo onze geestelijke en/of lichamelijke wonden: angsten, zorgen, lichamelijke gebreken. God wil ons genezen naar lichaam en ziel en geest; Hij wil ons helemaal vernieuwen. Het is Gods bedoeling, dat dat vernieuwingsproces al hier op aarde begint. Natuurlijk worden wij ouder en kunnen wij langzaamaan steeds meer gebreken krijgen. Maar in onze ziel en onze geest kunnen wij nu al steeds meer op Jezus Christus gaan lijken. Ons denken, ons doen en laten, kan zich vernieuwen. Het beeld van God, waarnaar wij oorspronkelijk zijn geschapen, kan nu al in ons hersteld worden. En als wij in Jezus Christus blijven geloven en ook blijven handelen naar dat geloof, zullen ook wij eens lichamelijk helemaal vernieuwd worden. Wij zullen volmaakte mensen zijn, volmaakt gelukkig, kinderen van God onze vader. Dat is de verrijzenis van het lichaam op de Dag van het Laatste Oordeel.
Wij hebben iets om naar uit te kijken. Van alles wat ons beperkt en bezwaart zullen wij ooit worden bevrijd. Een ongekende tijd zal aanbreken. Maar wij hebben ook iets te doen. Dit is geen tijd van werkeloos afwachten. Wat wij onszelf gunnen – een nieuw en beter leven – daar mogen en moeten wij ook andere mensen bij helpen. Er zijn in onze tijd zo veel gewonde mensen. Gewond naar lichaam of geest of ziel of in meerdere of alle in opzichten gewond. Wij mogen hen helen, zoals Jezus Christus onszelf nu al stapje voor stapje aan het genezen is. Wij worden door God geroepen en gezonden om andere mensen te laten ervaren, dat ook zij de moeite waard zijn, dat zij belangrijk zijn. Één uurtje per week in de kerk zitten is niet voldoende, maar is een eerste stap in de nieuwe week. Wij komen hier onder andere samen om ons te laten bijtanken, om ons door Jezus en Maria te laten bemoedigen. Zoals de apostelen van vreugde en verbazing niet konden geloven, dat hun lieve Meester in levende lijven voor hen stond, zo veel liefde en aandacht mogen wij ook aan medemensen in nood geven. Die zouden achteraf tegen anderen moeten kunnen zeggen: ik kan het bijna nog niet geloven wat mij gisteren is overkomen; het lijkt wel een droom.
Misschien dat iemand denkt: Nou, zo ben ik niet, hoor: zo veel liefde, dat het niet te geloven is! Doe maar gewoon.
Nou, het leven is vaak ook heel gewoon. Alles gaat z’n gangetje. Iedereen doet wat-ie behoort te doen. Prima, maar soms zijn er bijzondere omstandigheden en dan mogen wij ook blijk geven van een bijzondere liefde, zoals God dat ook heeft gedaan en nog zal doen bij de Verrijzenis van de doden.
Het evangelie eindigt eigenlijk met een wonder: in één klap brengt Jezus de apostelen alles in herinnering wat Hij de afgelopen drie jaar heeft gezegd en gedaan. En ook wat de betekenis is van dat alles.
Vragen wij, misschien vooral tijdens de Communie, dat ook wij alles mogen begrijpen: hoe groot Gods liefde voor ons is en hoe groot onze liefde voor onze medemensen mag zijn; dat wij mogen leven als verrezen mensen; als mensen, die alle wonden zullen overwinnen. Amen.