Vrijdag 31 juli – gedachtenis van Ignatius van Loyola – voor volwassenen
Ignatius (ook Iñigo) van Loyola, Rome, Italië; ordestichter & mysticus; † 1556.
Feest 20 mei (Pamplona: herdenking verwonding 1521) & 31juli.
Ignatius van Loyola was van Baskische adel. Zijn opvoeding was navenant. Tijdens een slag bij de stad Pamplona in 1521 gedroeg hij zich zo overdreven dapper, dat hij door een vijandige kogel werd getroffen aan de knie. Op dat moment was hij dertig jaar oud. In het stamslot te Loyola werd hij verpleegd. Er bleef hem niets anders over dan te dagdromen wat hij straks na zijn genezing allemaal voor een mooie, hoofse dame zou doen om haar aandacht en liefde te winnen. Tenslotte begon hij uit pure verveling de twee enige boekjes te lezen die er in het huis te vinden waren: een levensbeschrijving van Jezus, en een bundeltje heiligenlevens. Vanaf dat moment had hij er een onderwerp bij om over te dagdromen: ‘Hoe zou het zijn als ik net als Sint Franciscus ging doen, of als Sint Dominicus?’ Na verloop van tijd bemerkte hij hoe de dagdromen over Franciscus en Dominicus hem veel meer voldoening schonken dan de andere over zijn hoofse dame.
Intussen bleek dat de knie niet goed genas. Er groeide een vreemd uitstekend bot naar buiten. Omdat hij zo nooit voor zijn hoofse dame zou kunnen verschijnen, verzocht hij de dokter, nadat deze het been nog eens gebroken en opnieuw gezet had, het eenvoudig weg te zagen. Zonder verdoving en twee keer een traan wegpinkend doorstond hij deze barre operatie. Toch bleven de fantasieën over de navolging van de heiligen hem meer troost bieden. Hij beschouwde dat verschijnsel als een signaal van ‘de goede geest’, en trok de consequentie dat hij dus aan díe geest moest gehoorzamen.
Na zijn genezing – al bleef hij zich sindsdien wat hinkend voortbewegen – trok hij zich terug in de eenzaamheid, om nog veel meer gebedservaring op te doen. God had hem op zijn ziekbed door de innerlijke bewegingen van troost en dorheid de eerste lessen in onderscheiding der geesten en gebed bijgebracht. Hij zou dat ook in het vervolg blijven doen. Ignatius hield nauwgezet notitie bij van wat hij in zijn gebed doormaakte. Uit die aantekening is zijn handleiding voor het begeleiden van bidders gegroeid: de “Geestelijke Oefeningen”.
Daarin legt Ignatius achtereenvolgens de nadruk op het ordenen van je leven, of beter het inordenen van je leven binnen Gods bedoeling met de wereld; vervolgens op de navolging van Christus door punctueel de evangelieverhalen te overwegen, te proeven en te smaken; en tenslotte op het vermogen om in alle dingen Gods liefde te zoeken en te vinden.
Hij was ervan overtuigd, dat deze gaven hem geschonken waren om door te geven. Zo begon hij mensen te begeleiden in hun gebed. Op zijn veertigste zette hij zich nog aan een theologiestudie te Parijs om beter onderlegd te zijn in het geven van de Geestelijke Oefeningen. Aan de universiteit probeerde hij met behulp van zijn gebedsmethode studenten te winnen voor Christus. Tenslotte vormde zich een groep van negen studenten rond de Geestelijke Oefeningen. De beroemdste van hen is wel Franciscus Xaverius, net als Ignatius een Bask, maar beider families leefden zo’n beetje op voet van oorlog met elkaar.
In 1534 legden de eerste paters de geloften af om daarmee te symboliseren, dat ze zich met al hun vermogens zouden inzetten om mensen voor Christus te winnen. Dit gebeurde in een kapelletje op de Montmartre, even buiten Parijs. In feite ligt daar het ontstaan van de jezuïetenorde, ook wel Sociëteit van Jezus genoemd. Ignatius heeft zich er altijd tegen verzet dat de door hem gestichte orde Ignatianen of Iniguïsten zou heten.
Helemaal onderaan deze pagina: De tien paters die aan de wieg stonden van de SJ-orde.
In 1540 werd de Orde officieel door de paus goedgekeurd. Het bijzondere was, dat de paus de onvoorwaardelijke volmacht kreeg om de leden ervan daarheen te sturen, waar hij, als plaatsbekleder van Christus, meende ze het meest nodig te hebben.
Ignatius was kort daarvoor door de anderen tot Algemeen Overste gekozen (in het Latijn van die dagen: Superior Generalis, kortweg ‘Generaal’ geheten). Tot aan zijn dood was hij het bezielende middelpunt van een snel groeiende en zich wereldwijd vertakkende organisatie. Hij bezwoer de paters om regelmatig brieven te schrijven, zodat hij op de hoogte kon blijven, en zich aan hun verhalen kon inspireren. Zelf schreef hij er zowel vóór als na zijn generaalskeuze duizenden.
Was de Orde in 1540 begonnen met tien man, zestien jaar later bij Ignatius’ dood telde ze duizend paters en broeders, verspreid over vestigingen in heel Europa, Azië, Ethiopië en de beide Amerika’s.
Zijn grafschrift luidt: “Voor hem was het kleinste niet te klein en het grootste niet te groot.”
Hij is patroon van bezinningshuizen. Zijn voorspraak wordt o.m. ingeroepen voor het krijgen van kinderen, wanneer dat moeilijk lijkt (ook bij dieren).
Voor Rond Zending 2011, maart: Thema ‘Vasten’Als Ignatius later terugkijkt op zijn leven, zegt hij over zichzelf: ‘Tot aan zijn zesentwintigste was hij iemand die zich overgaf aan de ijdelheden van de wereld. Wat hij vooral graag deed was zich oefenen in het hanteren van de wapens, met een groot en ijdel verlangen daarbij eer te behalen.’ (Zoals je merkt spreekt hij over zichzelf in de derde persoon. Dat deed hij met opzet. De nadruk moest niet op hem liggen, maar op de rol die God in zijn leven gespeeld had). In die tijd was hij al eens gearresteerd wegens openlijke geweldpleging. Aan die periode van zijn leven had hij ook een onecht kind overgehouden. Getroffen door een kanonskogel bij de verdediging van de stad Pamplona, was hij bijna een jaar gekluisterd aan het ziekbed. Tijdens die revalidatie maakt hij een bekeringsproces door. Als hij van het ziekbed opstaat, is hij een ander mens. Hij zoekt alleen nog God (‘Zijne Goddelijke Majesteit’) te dienen en te behagen. De eerste jaren na zijn bekering probeert hij door strenge vasten, versterving en boetepraktijken zijn fouten van vroeger goed te maken. Hij zal er zijn leven lang zelfs een maagzweer aan overhouden. Hij geselt zichzelf. Laat zijn nagels en haren groeien, zodat ieder die hem tegen komt, verachtelijk de neus ophaalt en liever een straatje omgaat. Vergeefse moeite. Hij ontdekt dat je de liefde van God niet kunt verdienen. En dat hoeft niet. God gééft ze. Gratis. Zomaar. Onverdiend.Dat gaat zijn leven bepalen. Vanaf dat moment wil hij alleen nog maar anderen helpen die God te zoeken en te vinden in hun concrete levensomstandigheden. Dat is zijn doel. Al het andere maakt hij daaraan ondergeschikt. Hij gaat zichzelf weer verzorgen. Want als mensen worden afgeschrikt door zijn uiterlijk, kan hij ze niet helpen. Dat helpen is belangrijker dan het vasten. Om zo te zeggen: het helpen van anderen ís zijn vasten. Want hij moet er veel andere dingen die ook de moeite waard zijn, voor opzij zetten.Dank je wel, Ignatius voor deze wijze les. Vasten is bedoeld om God meer ruimte te geven in je leven. Het kan nooit een doel op zich zijn. Vasten kan dus nooit ten koste gaan van iets belangrijkers: je gebed, je studie, de kwaliteit van je werk, de zorg voor de mensen om je heen. Vasten zou dat alles juist moeten verbeteren. Doet het dat niet, dan is het beter je te matigen in het vasten.
Bij de afbeeldingen:
Boven zien we Ignatius zichzelf geselen, geknield voor een kruisbeeld. Op het fanatieke af. Goed bedoeld, maar tevergeefs.
Hiernaast zien we hoe Ignatius tot het inzicht komt dat je God niet hoeft te verdienen, maar dat Hij een ‘Gegeven’ is. Letterlijk! Als de warmte van de zon. Wij eren Hem het meeste door daarvoor open te staan, het tot ons te laten doordringen en als van-binnen-uit ‘verwarmde’(= beminde) mensen in de wereld te staan.
Geboorte Ignatius van Loyola, Spaans Baskenland1521
Ignatius gewond op slagveld; ziekbed; keuze om “te doen zoals Franciscus en Dominicus deden: grote dingen doen in dienst van God”1522-1526
Ignatius leert bidden: “In die tijd deed God met mij wat een schoolmeester met een kind doet: Hij onderwees mij in het bidden.”1526
Theologiestudie te Parijs: “als 35-jarige temidden van kinderen op de collegebanken”; intussen maakt hij zich vrienden onder veelbelovende studenten door ze geestelijke leiding aan te bieden.
1534
Geloften van de eerste zeven gezellen in een kapel op de Montmartre te Parijs
1538
Ze bieden zich aan aan de paus “om als gezellen van Jezus gezonden te worden waarheen het hem goed zou dunken en voor welke zending dan ook”
1540
Paus Paulus III keurt de ‘Sociëteit van Jezus’ goed. Ignatius werd eenstemmig gekozen om de gemeenschap te leiden.
1540-1556
Vanuit Rome geeft Ignatius als generale overste leiding aan de jezuïeten over de hele wereld; onderhoudt intensieve briefwisseling met ieder van hen!
1556
Ignatius sterft: 31 juli.
En: wat doe ik nu voor hem?God werkt en zwoegt in heel zijn schepping en in mensen afzonderlijk als een bron van onophoudelijke liefde.Als ik in mijn ziel niet iets zou ervaren dat niet van mezelf noch van iemand anders was maar alleen van God, dan zou ik niet kunnen leven.Als de volmaaktheid alleen in goede verlangens bestond zou ik het van niemand ter wereld hoeven te verliezen.
Misschien is er wel niemand in dit leven die volledig begrijpt hoe hij door zijn eigen toedoen Gods werk in hem verhindert en wat God in ons zou kúnnen doen als wij het Hem niet beletten.
Als wij tot de gemeenschap van Jezus behoren moeten wij hetzelfde doen voor onze naasten als wat de engelbewaarders doen voor degenen die aan hun zorg zijn toevertrouwd. We moeten hen namelijk zoveel mogelijk helpen om zalig te worden.
Maar als wij dat alles hebben gedaan moeten wij niet bekommerd of innerlijk in onvrede zijn als de anderen niet echt vooruitgaan.
In alwat wij doen moeten wij onze beste krachten geven, alsof alles van onszelf en niets van God afhing. Maar wij moeten daarbij innerlijk overtuigd blijven dat uiteindelijk alle goeds van Hem en niet van ons komt.
Alleen in die éne Naam (Jezus) is onze redding zeker.
We moet ons inspannen bij alles de juiste instelling te hebben: steeds oprecht beogend de Goedheid te dienen en te behagen, omwille van de Goedheid zelf en omwille van zijn liefde en weldaden, meer dan uit vrees voor straf of hoop op beloning, hoezeer dat ook kan helpen.
Het is goed om in alles wat we doen ernaar te streven aan de anderen de voorrang te geven, innerlijk allen als onze meerderen te beschouwen en uiterlijk bescheidenheid en eerbied te betonen. Ja, laat ieder in de ander Gods beeld erkennen.
Als je troosteloos bent, helemaal geen liefde voelt, integendeel alleen maar afwezigheid, verwarring, bekoring en neerdrukkende gevoelens en bewegingen van binnen – breng dan nooit veranderingen aan in de besluiten of voornemens die je maakte vóór je zo troosteloos werd. Blijf daar dan juist trouw aan.
Als je troost ervaart, dus gevoelens van liefde en vertrouwen en vurigheid en innerlijke blijdschap en vrede, maak je dan bewust hoe je je zult gedragen in de latere troosteloosheid en doe nu daarvoor nieuwe krachten op.
Meer dan welke wet of constitutie ook moet de inwendige wet van de liefde, die de Heilige Geest in ons hart schrijft en inprent, ons leiden en besturen, hoewel ook uitwendige richtlijnen daarbij meestal goed kunnen helpen.
Voor iemand die geestelijk wil leven is het van groot nut om totaal en niet alleen ten dele afstand te doen van al wat de wereldse mens liefheeft en omhelst en te aanvaarden en met al zijn krachten te verlangen wat Christus onze Heer lief heeft gehad en omhelsd heeft.
Zij die vooruit willen gaan in het geestelijk leven en waarachtig Christus onze Heer willen volgen moeten niet roem en een grote naam op aarde zoeken maar juist het tegenovergestelde liefhebben en intens vagen.
Soms was er in mij een zo groot beminnen en voelen of zien van Jezus, dat het mij toescheen dat er niets meer kon gebeuren dat mij van hem los zou kunnen maken…
De voortdurende beoefening van de nederigheid kan niet genoeg geprezen worden.
Wat jullie eenheid en het behoud van de goede onderlinge geest bevordert is allereerst de band van de wil, die de naastenliefde is, en de wederzijdse liefde; deze wordt gevoed door veelvuldig contact en wederzijdse kennis van zaken, eenzelfde leer en zoveel mogelijk eenvormigheid in alles. Maar vooral zal dit tot stand worden gebracht door de band van gehoorzaamheid.
Liefde bestaat meer in daden dan in woorden.
Liefde is een voorturende wederzijdse uitwisseling, zodat de een aan de ander geeft van wat hij heeft en kent en omgekeerd en zo in al het overige.
Vraag in je gebed om innerlijke kennis van zoveel goeds dat je ontvangen hebt, om in volledige erkenning zijn goddelijke Majesteit in alles te kunnen beminnen en dienen.
Neem, Heer, en aanvaard, mijn vrijheid, mijn geheugen, mijn verstand en heel mijn wil, al wat ik heb en bezit: Gij hebt het mij gegeven.
Aan U, Heer, geef ik het terug. Alles is het Uwe. Beschik erover heel en al naar Uw wil.
Geef mij Uw liefde en genade, die is mij genoeg. Het doel van het leven is: God zoeken en vinden in alle dingen.
De mens is geschapen om God onze Heer te loven, eerbied te bewijzen en te dienen, en daardoor zijn ziel te redden. De overige dingen op het aanschijn van de aarde zijn geschapen voor de mens. Zij kunnen hem helpen om het doel te bereiken waarvoor hij geschapen is.
Hieruit volgt dat de mens er gebruik van moet maken voorzover ze hem helpen bij zijn doel, en zich ervan moeten ontdoen voorzover ze hem daarbij hinderen.
Daarom is het nodig dat alle geschapen dingen ons even lief zijn, en wel zó dat wij van onze kant gezondheid niet méér zoeken dan ziekte, rijkdom niet méér dan armoede, eer niet méér dan oneer, een lang leven niet méér dan een kort leven en zo verder in al het andere.
We moeten slechts verlangen en kiezen wat ons méér leidt naar het doel waarvoor wij zijn geschapen.
God werkt en zwoegt in heel zijn schepping en in mensen afzonderlijk als een bron van onophoudelijke liefde.
In al wat wij doen moeten wij onze beste krachten geven, alsof alles van onszelf en niets van God afhing.
Maar wij moeten daarbij innerlijk overtuigd blijven dat uiteindelijk alle goeds van Hem en niet van ons komt.
Als de volmaaktheid alleen in goede verlangens bestond zou ik het van niemand ter wereld hoeven te verliezen.
Liefde bestaat meer in daden dan in woorden.
Deuteronomium 30,11-20
Johannes 01,39-431.
Wat ik het meest in Sint Ignatius bewonder is het vertrouwen dat hij in mensen stelde: in de bidders die de Geestelijke Oefeningen doen, in zijn medebroeders en de oversten in de jezuïetenorde. Dat vertrouwen was gebaseerd op de genade die hij had ontvangen om God te zoeken en te vinden in alle dingen. In alle dingen: dat gaf hem een bijzonder positieve kijk op onze wereld, de gewone wereld. Niet per se de wereld van het geloof of de wereld van het religieuze, maar ook de wereld van het profane. Daar kon je God zoeken en vinden. Daar ligt ook de reden waarom op onze colleges van oudsher paters profane vakken hebben gegeven.1.1
Vandaag op het feest van Sint Ignatius, zou ik met u willen kijken hoe Ignatius die genade van ‘God zoeken en vinden in alle dingen’ gekregen heeft. Daarbij worden we geholpen door het evangelie dat zojuist is voorgelezen. Twee leerlingen van Johannes de Doper horen hun meester zeggen met het oog op Jezus die juist voorbijgaat: “Kijk, het Lam Gods.” Ik weet niet precies wat die leerlingen daarbij hebben gedacht, maar bij twee van hen is in ieder geval de nieuwsgierigheid gewekt. Zij gaan Jezus achterna. Hij merkt het, draait zich om en vraagt: “Wat verlang je?”Daarmee valt er een sleutelwoord uit de Ignatiaanse spiritualiteit: verlangen. In zijn Geestelijke Oefeningen raadt Ignatius de bidder aan elk gebed te beginnen met te vragen wat je verlangt: “Vraag wat je verlangt.” Bij hem zelf speelde verlangen een enorme rol. Op een gegeven moment zegt hij zelfs: “Als de volmaaktheid alleen in goede verlangens bestond zou ik het van niemand ter wereld hoeven te verliezen!”
1.2
Jezus vraagt dus: “Wat verlang je?” En ik? Als ik een van die twee leerlingen was geweest en Jezus had mij gevraagd: “Wat verlang je?”, wat zou ik dan geantwoord hebben…? De twee leerlingen antwoorden: “Meester waar houdt u verblijf?” Daarmee is een typisch bijbelse vraag gesteld, een fantastische vraag.
In de eerste lezing hebben we al een antwoord gehoord op die vraag: “Ik ben niet ver weg, niet in de hemel of aan de overkant van de zee. Nee, Ik ben in je hart en op je lippen.” Maar misschien komt dit antwoord wel te vlug.
Laten we eens zien hoe Ignatius het antwoord heeft geleerd op de vraag: “Meester, waar houdt U verblijf?” Met andere woorden: hoe is Ignatius tot de genade gekomen om God te vinden in alle dingen, en hoe was hij uiteindelijk in staat om alle vertrouwen te hebben in de mensen, wetend dat God in hen verblijf hield. Langs welke weg is hij daartoe gekomen?
2.
We weten dat hij onmiddellijk na zijn bekering een pelgrimstocht heeft ondernomen naar het Heilige Land. Daar hoopte hij het antwoord te vinden op de vraag: “Meester, waar houdt U verblijf?” Maar hij vertelt niet veel over die pelgrimstocht zelf.
2.1
Om daar iets meer van te weten te komen, maken wij gebruik van een reisverslag van een zekere Ariald van Troyes († 1066). Ook hij maakte in zijn tijd een reis naar het Heilige Land, Palestina. Hij vertelt uitvoerig hoe dat ging. Hij zwom de Jordaan een paar keer op en neer op de plek waar Jezus zich had laten dopen. Hij bad met Jezus in doodsangst in de Hof van Olijven; Hij stortte tranen op de plek waar Jezus gekruisigd was; Hij verzamelde stof van de plek waar Jezus begraven had gelegen; Hij slaakte kreten van vreugde op de plek waar Jezus uit de doden was opgestaan; enz. enz. Hij herleefde het evangelie op de plek zelf. Alsof het evangelie opnieuw gebeurde tijdens zijn bezoek.
Ik denk dat Ignatius het ongeveer op dezelfde manier heeft gedaan, en dat hij dezelfde ervaringen opdeed. Zo doen de pelgrims naar het Heilige Land het nog. Daar houdt de Heer dus verblijf!
2.2
Ignatius was het liefst in Palestina gebleven; om de mensen rond te leiden en hen te wijzen waar Jezus verblijf hield. Om ze te begeleiden en over Jezus te vertellen, om hen te helpen het evangelie opnieuw te beleven op de plek waar zij zich bevonden.
Maar door zijn eigen stommiteit kon hij er niet blijven. Ignatius was behoorlijk eigenwijs. (Misschien zijn er onder u, die dat trekje van Ignatius herkennen bij zijn volgelingen, de jezuïeten?). Op een bepaald moment is hij op zijn eentje teruggegaan naar een plek die door de muzelmannen bezet werd gehouden. Dat was natuurlijk verboden: het was gevaarlijk. Maar hij deed het toch. De franciscaner gardiaan die uiteindelijk verantwoordelijk was, gebood hem weg te gaan. Dat was voor hem een grote teleurstelling. Maar achteraf kunnen we zeggen dat deze stommiteit van Ignatius uitermate gunstige gevolgen heeft gehad: ‘gelukkige schuld’ (felix culpa)!
3.
Thuis teruggekeerd schrijft hij zijn Geestelijke Oefeningen: handleiding voor het gebed. Hij kan nu niet de concrete plek aanwijzen waar een gebeurtenis uit het evangelie zich heeft afgespeeld. Daar moet hij dus een andere oplossing voor bedenken. En zo nodigt hij nu de bidder uit zijn fantasie te gebruiken en zich voor te stellen, hoe de plek van het te overwegen evangelieverhaal er volgens hem of haar uitziet. Nemen we als voorbeeld Ignatius’ meditatie over Jezus’ geboorte. Ik laat Ignatius aan het woord:
3.1
“Plaatsvorstelling. De plaats zien. Een compositie. Met het innerlijk aanschouwingsvermogen de weg zien van Nazareth naar Bethlehem en nagaan hoe lang en breed hij is en of hij vlak is of over dalen en heuvels loopt. Ook kijken naar de plaats of de grot van de geboorte: hoe groot of hoe klein zij is, hoe laag of hoe hoog en hoe zij is ingericht. [-] De personen zien. Onze Lieve Vrouw zien en Jozef . [-] Ik zoek een plekje in het geheel, ik kijk en ik luister, alsof ik er zelf bij was. Daarna tot mezelf inkeren om er enig voordeel uit te trekken.” [Geest. Oef.112-14].
3.2
Let wel, Ignatius zegt niet: ‘Die weg van Nazareth naar Bethlehem ken ik goed: ik heb hem zelf gezien. Hij is wel 120 kilometer lang enz. enz.’ Als schoolmeester zou ik het inderdaad zo doen: dingen die ikzelf goed weet of mooi vind doorgeven aan anderen. Maar Ignatius doet dat niet. Hij zegt: ‘Stel je maar voor hoe de omstandigheden waren van het verhaal in het evangelie. En zoals jij je het voorstelt, zo is het! Wat een vertrouwen in de bidder.
3.3
Zo gezien hoef je niet meer zo nodig naar Palestina om de Jezus van het evangelie te leren kennen. Nee, door zich de omstandigheden voor te stellen, brengt de bidder om zo te zeggen, zich het Heilige Land te binnen. Letterlijk. Hij wordt nu zelf Heilig land. Hij wordt de plek waar God zich opnieuw kan openbaren, waar God wederom mens kan worden.
3.4
“Meester, waar houdt U verblijf?” In ons! In onze mond. Op onze lippen.
4.
Daar kunnen we op het feest van Ignatius wel mee toe. Maar staat u mij toe er nog een klein dingetje aan toe te voegen.
4.1
De twee leerlingen vroegen aan Jezus: “Waar houdt U verblijf?” De evangelietekst zegt dat ze twee uur bij Jezus verbleven. Johannes, de evangelist, zegt niets over wat er precies gebeurde in die twee uur. Maar wel dat achteraf een van de twee – Andreas, een visser, een man die met beide benen op de grond stond – dat die Andreas zijn broer ging opzoeken met de woorden: “Zal ik je eens wat vertellen? We hebben de Messias gevonden!” Dat is nogal wat. De Messias. De mens van God waar elke jood al eeuwen op zat te wachten. En nu komt daar ineens Andreas met de mededeling dat hij hem gevonden heeft. Wat moet er dan gebeurd zijn in die twee uur daar bij Jezus? Wat zou er in mijn leven moeten gebeuren, zou ik durven zeggen: “Ik heb de Messias gevonden!”
4.2
“Meester, waar houdt U verblijf?” Persoonlijk heb ik de indruk dat een heel eind verderop in het evangelie van Johannes het definitieve antwoord op deze vraag te vinden is. In het 15e hoofdstuk horen we hoe Jezus tijdens het laatste Avondmaal met zijn leerlingen aan tafel aanligt. Dan zegt Hij: “Verblijft in Mij, zoals ik in de Vader verblijf.” Daar heb je het definitieve antwoord op die vraag van het begin: “Meester waar houdt U verblijf?” “Ik verblijf in de Vader!” Zouden die twee leerlingen dát gevoeld hebben, toen ze zeiden: “Wij hebben de Messias gevonden”?
“Meester, waar houdt U verblijf?” “In de Vader. En jullie kunnen dezelfde genade ontvangen, als je verblijf houdt in Mij.”
Straks wordt u uitgenodigd om diezelfde genade in ontvangst te nemen in de vorm van het sacrament. En wij zullen verblijf houden in Hem, zoals Hij verblijf houdt in de Vader. En wij zullen zelf Heilig Land worden: een plek, waar God zich kan openbaren, en waar Hij opnieuw mens kan worden.
Vader Ignatius, dank u wel.
De 11e, pater Hocez, was al gestorven voor de orde, in 1540, werd goedgekeurd.
Ignatius van Loyola | * 1491, Loyola | † 1556, 31 juli, Rome, Italië |
Jean-Baptiste Codure | * 1508, Provence | † 1541, 29 augustus, Rome, Italië |
Petrus Faber | * 1506, Savoye | † 1546, 2 augustus, Rome, Italië |
Claude Le Jay | * 1501/04, Savoye | † 1552, 6 augustus, Wenen, Oostenrijk |
Franciscus Xaverius | * 1506, Navarra | † 1552, 3 december, Sanchian, China |
Paschase Broët | * 1500/04, Arras | † 1562, 14 september, Parijs, Frankrijk |
Diego Lainez | * 1512, Castilië | † 1565, 10 januari, Rome, Italië |
Simon Rodriguez | * 1510, Portugal | † 1579, 15 juli, Lissabon, Portugal |
Alfonsus Salmeron | * 1515, Toledo | † 1585, 13 februari, Napels, Italië |
Nicolas Bobadilla | * 1507, Castilië | † 1590, 23 september, Loreto, Italië |
Diego Hocez | * ?, Andalusië | † 1538, eind april, Padua, Italië |