Ter voorbereiding van de viering van de zaterdag
Uit een preek van de heilige Augustinus, bisschop van Hippo († 430)
Kostbaar is de dood van de martelaren, vrijgekocht door de losprijs van Christus’ dood
De roemrijke daden van de heilige martelaren die als bloemen de kerk overal tooien, laten ons met eigen ogen vaststellen hoe waar het is wat wij zo juist gezongen hebben: ‘Kostbaar is in het oog van de Heer het sterven van zijn getrouwen’ (Ps. 116B (115), 6). Dit sterven is inderdaad kostbaar in onze ogen en in de ogen van de Heer voor wiens Naam het volbracht is.
Maar hun dood ontleent zijn waarde aan de dood van Eén. Voor de dood van hoevelen heeft deze Ene door zijn eigen dood een prijs betaald? Want als Hij niet gestorven was, zou de graankorrel zich niet vermenigvuldigd hebben. Gij hebt gehoord wat Hij gezegd heeft toen Hij zijn lijden naderde, toen Hij onze verlossing naderde: ‘Als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft hij alleen; maar als hij sterft, brengt hij veel vrucht voort’ (Joh. 12, 24).
Op het kruis betaalde Hij een grote prijs. Daar werd de beurs geopend die onze losprijs bevatte; toen zijn zijde met een lanssteek werd geopend, vloeide er de losprijs voor de gehele wereld uit.
Allen zijn zij gekocht, gelovigen en martelaren. Maar het geloof van de martelaren is beproefd: hun bloed getuigt daarvan. Wat aan hen besteed is, hebben zij teruggegeven. Zij hebben volbracht wat Johannes zegt: ‘Christus heeft zijn leven voor ons gegeven. Dus zijn wij ook verplicht ons leven te geven voor onze broeders en zusters’ (1 Joh. 3, 16).
Elders wordt gezegd: wanneer ge aan een rijke tafel aanzit, let dan goed op wat u wordt voorgezet, want iets dergelijks moet gij ook zelf bereiden (vgl. Spr. 23, 1). Een rijke tafel is het, waar de gastheer zichzelf als maaltijd aanbiedt. Niemand geeft zichzelf als spijs aan zijn gasten; alleen Christus onze Heer doet dat. Hij is degene die uitnodigt, Hijzelf is ook de spijs en de drank. De martelaren hebben dus begrepen wat zij aten en dronken, want zij hebben iets dergelijks teruggegeven.
Maar hoe konden zij iets dergelijks teruggeven, als Hij die het eerst betaalde, niet gaf wat zij konden teruggeven? ‘Hoe kan ik mijn dank betuigen voor al wat de Heer mij gaf? De beker des heils zal ik nemen’ (Ps. 116B (115), 3).
Wat is dat voor een beker? De bittere en heilzame beker van het lijden: de beker die de zieke niet zou durven aanraken als de geneesheer zelf er niet eerst uit gedronken had. Zelf is Hij die beker. Deze beker herkennen wij in de woorden van Christus zelf: ‘Vader, als het mogelijk is, laat deze beker Mij voorbijgaan’ (Mt. 26, 39).
Van diezelfde beker zeiden de martelaren: ‘De beker des heils zal ik nemen, aanroepen de naam van de Heer’ (Ps. 116B (115), 4). Zijt gij dan niet bang dat gij zult bezwijken? Neen, luidt het antwoord. Waarom niet? Omdat ‘ik de naam van de Heer zal aanroepen’. Hoe zouden de martelaren overwinnen, als de Heer zelf niet in de martelaren overwon? Hij heeft immers gezegd: ‘Verheugt u, want Ik heb de wereld overwonnen’ (Joh. 16, 33). De hemelse Koning leidde hun denken en hun spreken; door hen overwon Hij de duivel op aarde en in de hemel kroonde Hij de martelaren. Gelukkig zij die zo uit deze beker gedronken hebben. Hun lijden nam een einde en zij ontvingen alle eer.