Preekje op 23-11-2020, maandag in de 34e week door het jaar 2

Preekje op 23-11-2020, maandag in de 34e week door het jaar 2

Vandaag in de eerste lezing het getal 144.000. Volgens de Getuigen van Jehova zijn dat de enige mensen, die in de hemel komen en de rest mag genieten van een soort aardsparadijs. Maar zo is God gelukkig niet. Het is een symbolisch getal, zoals zo veel getallen een diepere betekenis hebben. Als Jezus zegt, dat wij 70 keer 7 keer moeten vergeven, betekent dat niet dat wij 490 keer moeten vergeven, maar altijd en overal.

Bidden wij, dat steeds meer mensen weer de Naam van Jezus en de Vader mogen dragen op hun voorhoofd – in tegenstelling tot het teken van het Beest – en dat zij willen helpen bij de opbouw van het Rijk Gods in deze wereld.

Wij zijn vaak bezig met berekeningen en vergelijkingen. En soms is dat ook heel verstandig. Wij wegen de voor- en nadelen van iets af. Wij kijken naar wat een ander weggeeft aan een goed doel – dat is al minder goed – of wat voor een cadeau een ander geeft. Soms leggen mensen een kind onnodig zware lasten op de schouders door prestaties te vergelijken met die van andere kinderen.

Jezus weet, dat ook zijn eigen apostelen berekenend zijn, maar Hij nodigt hen uit op een nieuwe manier te kijken. Zakelijk gezien kunnen de twee penningen van de weduwe niet vergeleken worden met de gaven van de rijken. En toch verklaart Jezus, dat de weduwe meer gegeven heeft dan de anderen, omdat zij alles gaf wat zij had. Het verschil zat niet in hoe veel of hoe weinig zij gaf, maar in wat zij overhield. Deze berekening geeft aan, dat zij een groot vertrouwen had in haar hemelse Vader.

De rijke mensen vonden waarschijnlijk, dat zij God en zijn Tempel zo veel gaven, dat Hij op zijn beurt ook wel iets voor hen moest doen. Hun manier van geven kende een zekere proportionaliteit: Ik geef zo veel, dus moet ook God zo veel geven. Op grond van hun vrijgevigheid was God hun iets verschuldigd.

De weduwe wist daarentegen, dat er tussen God en haar een heel grote kloof bestond. Zij wist, dat zij voor heel haar levensonderhoud van Hem afhankelijk was: haar leven, haar gezondheid, haar familie, voedsel en onderdak, haar talenten, alles dat zij was en had, en dus behoorde het allemaal aan God. Zij had niet de illusie, dat zij in staat was om God iets te geven wat Hij verdiende of nodig had of dat zij Hem vanwege zijn goedheid iets kon teruggeven. Maar dit inzicht maakte haar niet moedeloos, zij voelde zich niet waardeloos. In tegendeel, zij liep over van dankbaarheid. En haar vrijgevigheid maakte dat Jezus glimlachte van vreugde.

Laten wij als het nodig is vergelijkingen en berekeningen maken, maar laten wij onze tijd niet verspillen door onszelf te vergelijken met iemand, die misschien veel minder heeft ontvangen of met iemand, die veel meer heeft gegeven. Laten wij in plaats daarvan zien hoe vrijgevig God tegenover ons is geweest. Hij houdt niets achter, zelfs niet zijn eigen, eniggeboren Zoon. Dompelen wij ons onder in die liefde en laat het een aansporing zijn voor onze eigen vrijgevigheid. Laten wij niet berekenen hoe veel wij te geven hebben. Laten wij God eenvoudigweg zo veel geven als wij kunnen.