Het wonderlijke geheim van de zielen in het Vagevuur (deel 8)

Het wonderlijke geheim van de zielen in het Vagevuur (deel 8)

Zr. Emmanuel Maillard, Interview met Maria Simma

INLEIDING

Maria Simma

Maria Simma is een mystica uit Oostenrijk. Zoals meer voorkomt in de geschiedenis van de Kerk, was zij begiftigd met een bijzondere gave van God, want gedurende 50 jaar werd zij bezocht door de zielen in het Vagevuur.

WAT ZEGGEN HEILIGEN OVER HET VAGEVUUR

Meerdere heiligen hebben iets gezegd over het Vagevuur, waardoor we er ons een meer realistisch beeld van kunnen vormen. Hun getuigenissen zijn concrete voorbeelden, die de leer van de Kerk over het Vagevuur illustreren en bevestigen.
Ik zou in het bijzonder de getuigenissen van drie heiligen wat nader willen bekijken, omdat zij zonder meer van grote invloed zijn op onze generatie.

DE HEILIGE PATER PIO

“Stuur ze nooit terug”

Pater Pio vertelde de volgende gebeurtenis aan zijn medebroeder pater Anastasio. “Op een avond was ik in het koor aan het bidden, ik was alleen. Opeens hoorde ik het geruis van een habijt en ik zag vlakbij het altaar een jonge monnik staan. Hij was de kroonluchters aan het stoffen en de bloemen opnieuw aan het rangschikken. Ik dacht dat het pater Leon was, die het altaar aan het klaarmaken was, en omdat het bijna etenstijd was, ging ik naar hem toe en zei: “Broeder Leon, kom mee, we gaan eten. Dit is niet het moment om het altaar te stoffen en klaar te maken.” Maar een stem, die zeker niet die van pater Leon was, antwoordde mij:

– Ik ben pater Leon niet.

– Wie ben je dan wel, vroeg ik?

– Ik ben een van je medebroeders die hier zijn noviciaat heeft gedaan. Tijdens dat jaar was het mijn taak om het altaar schoon te houden en klaar te maken. Jammer genoeg heb ik zelden Jezus echt eer gebracht als ik langs het altaar liep, en was daar zo nalatig in, dat ik zelfs het Heilig Sacrament dat in het tabernakel werd bewaard, niet respecteerde. Vanwege deze ernstige nalatigheid, zit ik nog steeds in het Vagevuur. In Zijn oneindige Goedheid heeft God mij daarom nu hier naartoe gestuurd, om jou te vragen of je voor mij de tijd zou willen versnellen, zodat ik niet al te lang meer hoef te wachten om naar het Paradijs te kunnen gaan. Bid voor mij.

Overtuigd dat ik hem een grote dienst bewees en dat ik heel edelmoedig van hart was, zei ik:

– Morgenochtend zul je naar het Paradijs gaan, want dan zal ik de Mis voor je opdragen.

– Gruwelijke wreedaard, riep hij uit.

En hij verdween, terwijl hij in snikken uitbarstte. Ik werd zo diep geraakt door zijn smartelijk weeklagen en huilen, dat ik het mijn hele leven ben blijven voelen. Ik had deze ziel meteen kunnen verlossen uit het Vagevuur en kunnen helpen om naar het Paradijs te gaan, maar in plaats daarvan heb ik hem nog een hele nacht laten wachten, waardoor hij nog tot de volgende morgen was overgeleverd aan de vlammen van het Vagevuur.

“Ik ben omgekomen tijdens een brand”

Op een avond bevond pater Pio zich in een kamer van het klooster die als gastenverblijf dienst deed. Hij was er alleen. Hij wilde er gaan slapen, toen plotseling een man gehuld in een zwarte mantel, hem verscheen. Geheel verbaasd richtte pater Pio zich op vanuit zijn bed en vroeg wie de man was en wat hij wilde. De onbekende man antwoordde, dat hij een ziel was uit het Vagevuur.

– Ik ben Pierre Di Mauro, zei hij. Ik ben omgekomen tijdens een brand in dit klooster op 18 september 1908.

Het klooster was, na de onteigening van de kerkelijke eigendommen, omgebouwd tot een huis voor bejaarden.

– Ik ben omgekomen in de vlammen, terwijl ik lag te slapen op mijn bed, dat in deze kamer stond. Ik bevind mij nog in het Vagevuur en God heeft mij toegestaan om u te vragen, of u voor mij morgenochtend een Mis wilt opdragen. Dankzij deze Mis, zal ik naar het Paradijs kunnen gaan. Pater Pio beloofde de man, dat hij de volgende ochtend voor hem een Mis zou opdragen.

“Maar, vertelde pater Pio, ik wilde hem uitgeleide doen, tot aan de deur van het klooster. Ik had immers begrepen, dat ik met een ziel uit het Vagevuur had gesproken. Toen we het kerkplein overliepen, was de man die naast mij liep opeens verdwenen. Ik moet toegeven dat ik enigszins angstig weer het klooster binnenging. Pater Paolino da Casacalenda, de prior van het klooster, bemerkte mijn angst. Nadat ik hem had uitgelegd wat er was gebeurd, vroeg ik hem toestemming een Mis te mogen opdragen voor deze ziel uit het Vagevuur.”

Een paar dagen later ging pater Paolino naar het gemeentehuis van San Giovanni Rotondo om inlichtingen in te winnen over deze overleden persoon, om te zien of de informatie over hem klopte. Hij kreeg toestemming om het register te raadplegen van de mensen die in 1908 waren overleden. De informatie van pater Pio over deze overleden man klopte. In het register van de overledenen stond, dat Pierre Di Mauro was omgekomen op 18 september 1908 tijdens een brand in het toenmalige hospice voor bejaarden.

De moeder van Cléonice

Mevrouw Cléonice Morcaldi uit San Giovanni Rotondo was een van de geestelijke dochters van pater Pio. Een maand na de dood van haar moeder, ging Cléonice naar pater Pio om te biechten. Nadat ze haar biecht had gesproken, zei pater Pio tegen haar: “Vanochtend is je moeder naar het Paradijs gegaan, ik heb het gezien toen ik deze morgen de heilige Mis vierde.”

Zoals de heilige Thérèse en de heilige Faustina, kon pater Pio de onzichtbare wereld zien. Voor hem was het Paradijs en het Vagevuur even zichtbaar als deze aarde. Daar zat zogezegd geen scherm tussen. Zijn getuigenissen zijn van grote waarde, want zij geven fragmenten weer van de immense geestelijke wereld, die voor ons geheel onzichtbaar is, en die zoveel werkelijker is, dan de wereld van onze televisies en computers.

DE HEILIGE THÉRÈSE VAN HET KIND JEZUS

De kleine Thérèse is de jongste kerklerares. In haar tijd, toen binnen de intellectuele kringen er vooral werd gesproken en werd gefilosofeerd over de gerechtigheid van God, wierp Thérèse zich in alle eenvoud in de armen van God, die haar meest dierbare vriend was en die zij zag als een barmhartige Vader. In haar boek, de Geschiedenis van een ziel, leidt zij de Kerk langs een weg die uitkomt bij de diepste diepten van de Liefde van God.

In de Karmel van Lisieux was zuster Maria Philomène ervan overtuigd, dat ze na haar dood naar het Vagevuur zou gaan. Toen zij dit zei tegen Thérèse, antwoordde die haar: “Je hebt niet genoeg vertrouwen in God. Je hebt te veel angst voor Hem. Ik kan je verzekeren, dat je God hiermee pijn doet. Je moet geen angst hebben voor het Vagevuur vanwege het feit dat je er moet lijden. Je moet daarentegen God zeggen, dat je het misschien niet nodig hebt om er naartoe te gaan, en daar zul je God mee plezieren, want het gaat zo in tegen Zijn Wezen om mensen er naartoe te laten gaan. Op het moment dat je God in alles probeert te behagen en als je tegelijkertijd een onbegrensd vertrouwen stelt in Hem, dan zal Hij je hier op aarde al elk moment zuiveren met zijn Liefde en Hij zal niet toestaan, dat welke zonde ook aan je blijft kleven. Dan kun je er zeker van zijn, dat je nooit naar het Vagevuur zult gaan.”

Thérèse ging zelfs verder. Zij dacht werkelijk dat je God mishaagde, als je niet geloofde dat je na je dood direct naar de Hemel kon gaan. Als enkele zusters haar toevertrouwden, dat ze dachten dat ze niet direct naar de Hemel zouden gaan na hun dood, dan riep Thérèse uit: “O, wat doet me dit pijn. Jullie denken echt verkeerd over God, als jullie menen, dat jullie na je dood naar het Vagevuur zullen gaan. Als we van elkaar houden, dan gaan we er niet naartoe.”

De Heer gaf de heilige Thérèse de genade en het inzicht om te begrijpen, dat het Vagevuur niet was uitgevonden en zou worden toegepast als een onvermijdelijke regel, maar dat het was bedoeld als een uitzondering. De Kerk leert ons, dat ieder van ons tijdens zijn leven voldoende genaden ontvangt om na zijn dood direct naar God de Vader te gaan, als hij op aarde de beproevingen het hoofd heeft weten te bieden. Het Vagevuur is niet meer dan een eerste hulp post om de mensen te helpen in de Hemel te komen wanneer ze tijdens hun leven op aarde niet voldoende van Gods genade hebben geleefd.

Op een keer zei een van haar novicen, zuster Maria van de heilige drie-eenheid, tegen haar: “Hoe komt het toch, dat ik zelfs bij de kleinste dingen en handelingen in zonde val. nu nog hopen, dat ik direct na mijn dood naar de hemel zal gaan?

De heilige Thérèse die goed de kwetsbaarheid van elk van novicen kende, antwoordde: “Jazeker! God is zo goed. Hij weet precies wat Hij moet doen om je naar Hem te trekken. Maar zorg er ondanks dat goed voor, dat je ook uit jezelf trouw bent aan Hem, zodat Hij niet voor niets op je hoeft te zitten wachten.”

Een tijd later sprak de heilige Thérèse over haarzelf en zei:”Ik weet maar al te goed, dat ikzelf het Vagevuur niet eens verdien. Het is een plaats waar alleen in wezen heilige zielen kunnen verblijven, om zich in dat oord te zuiveren. Maar ik weet ook dat het vuur van Gods Liefde meer heiligt en zuivert, dan de gevangenis van het Vagevuur. Ik weet ook dat Jezus bij ons geen nutteloos lijden toestaat en dat Hij mij geen nostalgie en heimwee laat voelen, als Hij ook niet tegelijkertijd de middelen heeft om me van die pijnlijke gevoelens te verlossen.

Als de zielen in het Vagevuur tijdens hun leven op aarde hadden geweten hoe het zoo zijn in de eeuwigheid, dan zat er geen ziel in het vagavuur. Dan was het vagavuur leeg gebleven.

Zuster Maria Febronia de onder-priorin, die 67 jaar was deelde de leer van met de heilige Thérèse over het Vagavuur niet. Zij vond het pure ingebeeldheid te geloven , dat je na je dood recht naar de hemel kon gaan.

De heilige Thérèse de benjamin van de gemeeschap, leerde haar een onvergetelijke les over het Vagavuur. Op een keer voerde zuster Maria Febronia met de heilige Thérèse een strijd op leven en dood over de Goddelijke Gerechtigheid, waarbij Thérèse voet bij stuk hield voor wat betreft Gods oneindige Barmhartigheid. Zuster Thérèse die bemerkte, dat ze in het geheel geen terrein won bij de op leeftijd zijnde zuster, die helemaal opging in haar mening, zei toen op serieuze toon, om de discussie te beëindigen: “Mijn zuster, u wilt Gods goddelijke gerechtigheid ontvangen, dan zal de Goede God u die ook geven. Een ziel krijgt van God precies wat zij van God verlangt.” Nog geen jaar na de beëindiging van deze discussie, kreeg zuster Maria Febronia een zware griep, die er voor zorgde dat naast deze zuster, de gemeenschap van de zuster aantal halveerde. Dat was in januari 1892. Op de 22ste mei die daarop volgde, had de heilige Thérèse een droom die zij meedeelde aan Moeder Maria de Gonzaga: “O moeder, zuster Maria Febronia is mij deze nacht in een dromen komen vragen, of wij voor haar willen bidden. Zij is het Vagevuur, waarschijnlijk omdat zij tijdens haar Ieven niet voldoende vertrouwen heeft gesteld in Gods oneindige Barmhartigheid. Zij had zulk een smekende en indringende blik, dat ik denk, dat zij daarmee wilde zeggen, dat ik gelijk had, dat Gods gerechtigheid zich aan haar aan het voltrekken was, vanwege haar eigen fout, en dat ze naar de Hemel was gegaan als ze mijn woorden voor waar had aangenomen.”

Thérèse schreef ook aan Zuster Maria de Gonzaga: “God houdt van mijn armoede en kleinheid en van mijn blinde vertrouwen in Zijn oneindige Barmhartigheid… Dat is mijn enige schat, Moeder, waarom zou dat ook niet zo kunnen zijn voor zuster Maria Febronia? De heilige Thérèse moedigt ons aan om in een kindschaps-verhouding tot God te staan, als we ons tot Hem wenden. Behoort het Rijk Gods niet aan de kinderen?

HEILIGE ZUSTER FAUSTINA KOWALSKA

Ook Zr. Faustina moedigt ons aan om onbeperkt vertouwen te stellen in Gods onpeilbare Barmhartigheid. Het is niet voor niets dat Paus Johannes Paulus II Zr. Faustina als eerste heilige heeft heilig verklaard in het derde millennium. Haar geschriften zijn overal verspreid. Zij zijn van grote betekenis voor mensen die in de wereld van vandaag de waarheid zoeken. In haar Dagboek beschrijft Zr. Faustina enkele voorvallen die illustreren welke relatie er bestaat tussen de Goddelijke Barmhartigheid en het Vagevuur.

Ze vertelt: Toen ik de kapel voor een momentje bezocht, zei de Heer tegen mij: “Mijn dochter, help mij een zekere zondaar te redden die op sterven ligt. Bid voor hem de rozenkrans die ik je geleerd heb.” Toen ik deze rozenkrans begon te bidden, zag ik hoe deze man op sterven lag en daarbij verschrikkelijke kwellingen onderging en in een hevige strijd verwikkeld was. Zijn beschermengel verdedigde hem, maar hij was als het ware machteloos tegenover de overweldigende aangrijpende ellende die zijn ziel overviel. Een menigte Duivels stond op zijn ziel te wachten. Maar terwijl ik de rozenkrans aan het bidden was, zag ik Jezus precies zoals Hij op de afbeelding weergegeven wordt. De stralen die uit het Hart van Jezus kwamen, omgaven de zieke, op sterven liggende man, en de machten der duisternis sloegen in paniek op de vlucht. De zieke man blies zijn laatste adem vredig uit. Toen ik weer bijkwam, begreep ik hoe belangrijk de rozenkrans voor de stervenden is. Deze brengt de toorn van God tot bedaren (Dagboek § 1565).

Een andere keer vertelt ze, wat het voor de zielen in het Vagevuur betekent om voortdurend te dorsten naar God: Op een moment vroeg ik de Heer voor wie ik nog meer moest bidden. Jezus zei, dat Hij me de volgende avond zou laten weten voor wie ik moest bidden. De volgende avond zag ik mijn beschermengel, die mij vroeg hem te volgen. Opeens was ik in een mistige plaats vol vuur, waar zich een grote menigte lijdende zielen bevond. Ze baden vurig voor zichzelf, maar zonder resultaat. Alleen wij kunnen hen te hulp komen. De vlammen waardoor zij verteerd werden en die door hun heen brandden, waren niet in staat om mij te raken. Mijn beschermengel liet me geen moment alleen. Ik vroeg deze zielen, wat hun grootste lijden was. Ze antwoordden mij eenstemmig, dat hun grootste kwelling hun verlangen naar God was. Ik zag hoe Onze Lieve Vrouw de zielen in het Vagevuur bezocht. De zielen noemen haar de Sterre der Zee. Ze brengt hen verkwikking. Ik wilde nog langer met hen spreken, maar mijn beschermengel wenkte me om weg te gaan. Vervolgens verlieten we deze gevangenis van lijden. Ik hoorde een inwendige stem die zei: “Mijn Barmhartigheid wil dit niet, maar de gerechtigheid eist het. Sinds die tijd leef ik in inniger gemeenschap met de lijdende zielen in het Vagevuur ( Dagboek § 20).

De vrijgevige liefde van Zr. Faustina, stelt haar in staat om hetzelfde lijden te ervaren als sommige zielen in het Vagevuur. Ze vertelt:

9 juli 1937. Deze avond kwam een van de overleden zusters naar mij toe, en ze vroeg mij om een vastendag en al de geestelijke oefeningen van die dag, voor haar te offeren en op te dragen. Ik antwoordde haar, dat ik dat zou doen.

De volgende dag offerde ik vanaf ’s morgens alles voor haar intentie. Tijdens de heilige Mis doorleefde ik en maakte ik haar kwellingen die zij onderging in het Vagevuur, voor korte tijd mee. Ik ervoer zulk een intense honger naar God, dat ik leek te sterven van verlangen om met Hem verenigd te worden. Dit duurde maar kort, maar ik begreep hoe groot en kwellend het verlangen van de zielen in het Vagevuur naar God is.

Onmiddellijk na de heilige Mis vroeg ik moeder overste toestemming om te vasten, maar ik kreeg die niet vanwege mijn ziekte. Toen ik de kapel binnenging, hoorde ik de volgende woorden: “Als je gevast had, zuster, zou ik pas vanavond verlichting gekregen hebben, maar vanwege je gehoorzaamheid, die je ervan weerhield om te vasten, verkreeg ik deze verlichting onmiddellijk. Gehoorzaamheid heeft grote kracht (Dagboek § 1185 en 1186).

Toch komt het voor dat er zielen zijn, die vanwege hun persoonlijke vrijheid, God pertinent weigeren tot aan het einde van hun leven, en die ervoor kiezen om in eeuwigheid zonder Hem te leven. Wat gebeurt er met deze zielen? Zr. Faustina geeft ons een van de meest aangrijpende beschrijvingen van de Hel. Ze schrijft:

“Vandaag werd ik door een engel naar de spelonken van de Hel gebracht. Het is een plaats van grote marteling. Wat is ze groot en uitgestrekt. Ik zag verschillende soorten kwellingen:

de eerste kwelling waaruit de Hel bestaat, is het verlies van God.

De tweede is de eeuwigdurende gewetenswroeging.

De derde bestaat eruit, dat iemand toestand nooit zal veranderen.

De vierde is het vuur dat in de ziel dringt, zonder die te vernietigen. Het is een verschrikkelijk lijden, want het is een zuiver geestelijk vuur, dat door Gods toorn is aangestoken.

De vijfde kwelling is de blijvende duisternis en een vreselijke verstikkende stank. Ondanks de duisternis zien de duivels en de verdoemden elkaar en al het kwaad, zowel dat van anderen als van zichzelf.

De zesde kwelling is het vaste gezelschap van Satan.

De zevende kwelling bestaat uit een verschrikkelijke wanhoop die de ziel kwelt en uit een permanente haat tegenover God.

Verder uit een verfoeilijke taal, uit vloeken en godslasteringen. Dit zijn de kwellingen waaronder alle verdoemden samen lijden, maar hiermee is er nog geen eind aan het lijden gekomen.

Er zijn bijzondere kwellingen, die voor elke ziel afzonderlijk bestemd zijn. Dit zijn de kwellingen die door de zintuigen ondergaan worden. Iedere ziel ondergaat vreselijk en onbeschrijflijk lijden, dat in verband staat met de manier waarop zij gezondigd heeft. Er zijn spelonken en martelpunten, waar de ene vorm van foltering verschilt van de andere. Ik zou alleen al bij het zien van deze martelingen gestorven zijn, als de almacht van God mij niet ondersteund had. Laat de zondaar weten, dat hij in alle eeuwigheid gemarteld zal worden via zijn zintuigen die hij gebruikt heeft om te zondigen.

Ik schrijf dit op bevel van God, zodat geen enkele ziel een uitvlucht zal kunnen vinden en zal zeggen dat de Hel niet bestaat, of dat daar nooit iemand geweest is, en dat dus niemand kan zeggen, hoe het daar is.

Ik, zuster Faustina, heb in opdracht van God een bezoek gebracht aan de spelonken van de Hel, zodat ik de zielen erover zou kunnen vertellen en van het bestaan ervan zou kunnen getuigen. Ik kan er nu niet over spreken, maar ik heb opdracht van God gekregen om het op schrift te stellen. De Duivels waren vol haat jegens mij, maar ze moesten mij op bevel van God gehoorzamen. Wat ik opgeschreven heb, is maar een zwakke afspiegeling van de dingen die ik gezien heb. Maar één ding viel mij op: dat de zielen die daar waren niet geloofd hadden dat er een Hel bestaat. Toen ik weer bijkwam, kon ik mij bijna niet herstellen van de schrik. Hoe vreselijk lijden de zielen daar. Als gevolg hiervan bid ik nog vuriger voor de bekering van de zondaars. Zonder ophouden smeek ik voor hen om Gods barmhartigheid (Dagboek § 741).

“Ik ben vaak aanwezig bij de stervenden en door mijn smeekbeden verkrijg ik voor hen vertrouwen in Gods Barmhartigheid. Ik smeek God om een overvloed van goddelijke genade, die altijd overwint. Gods Barmhartigheid raakt de zondaar soms op het laatste ogenblik op wonderlijke en geheimzinnige wijze. Uitwendig lijkt het of alles verloren is, maar dat is niet het geval. Een ziel die verlicht wordt door Gods krachtige en beslissende genade, wendt zich op het laatste moment met zulk een krachtige liefde tot God, dat ze in een ogenblik vergeving van zonde en zondestraffen ontvangt, terwijl zij uitwendig geen teken van bekering of berouw laat zien, omdat zielen in dat stadium niet langer op uitwendige dingen reageren. O, hoe gaat Gods Barmhartigheid ons begrip te boven. Maar, hoe huiveringwekkend, dat er zielen zijn, die deze genade vrijwillig en bewust verwerpen en verachten. Terwijl iemand op het punt staat om te sterven, geeft de barmhartige God de ziel een helder, inwendig moment, zodat de ziel, als ze dat wil, de mogelijkheid heeft om naar God terug te keren. Maar soms is de verharding in de zielen zo groot, dat ze bewust voor de Hel kiezen. Zo maken ze al de gebeden die anderen voor hen aan God hebben aangeboden en aanbieden, en ook de inspanningen van God zelf, nutteloos. ” (Dagboek § 1698).

Wordt vervolgd …