Preek op 23-10-2016, de 30e zondag door het jaar C, pastoor Frank Domen

Preek op 23-10-2016, de 30e zondag door het jaar C, pastoor Frank Domen

Broeders en zusters, toen Onze Heer Jezus Christus het verhaal van de Farizeeër en de tollenaar voor de eerste keer vertelde, waren zijn luisteraars behoorlijk geschokt. Voor ons is alles op het eerste gezicht misschien heel duidelijk: de Farizeeër was een hoogmoedig iemand en de tollenaar had spijt van zijn zonden. Dus is het logisch dat deze laatste met de zegen van God naar huis ging.

Maar zo eenvoudig liggen de zaken nu ook weer niet. En daarom is het goed, dat wij ons even terug verplaatsen in de tijd en in de omstandigheden van toen.

De Farizeeërs waren mensen, die bij het volk hoog in aanzien stonden. De naam Farizeeër betekent ‘afgezonderde’. Farizeeërs deden niet mee aan allerlei modeverschijnselen. Zij hielden zich altijd trouw aan de wet van God, ja, zij deden veel meer dan gevraagd werd. Hoe serieus iemand de godsdienst neemt, kunnen wij zien aan hoe hij omgaat met zijn geld en met zijn voedsel. Een Farizeeër vastte tweemaal in de week. Terwijl de joden eigenlijk maar één dag in het jaar hoefden te vasten. En vasten betekende bij de joden, dat je de hele dag niets had en niets dronk. Welnu, in dat warme klimaat van Israël is dat een heel grote opgave. En wat zijn geld betreft: van alles wat hij kocht gaat hij een tiende aan de Tempel. Terwijl sommige andere mensen alleen maar een tiende van sommige goederen betaalden. Dus, laten wij eerlijk zijn: een echte Farizeeër was iemand, die het heel goed deed. En juist daarom nam Jezus de Farizeeër als voorbeeld.

En die tollenaar? Nu kunnen wij van hem wel een hele lieve jongen maken en vooral kijken naar het happy end – dat hij de zegen van God B kreeg –maar in de tussentijd werden de tollenaars wel door hun landgenoten gehaat, en niet zonder reden! Tollenaars waren landverraders, die met de vijand samenwerkten en zij persten het volk van God uit door extra belastingen. De joden waren ervan overtuigd, dat ook God de tollenaars haatte
en daarom moesten zij door de gewone mensen als de pest gemeden worden. Dat was de keiharde werkelijkheid. Maar hoe kwam het dan dat de tollenaar werd gerechtvaardigd en de Farizeeër niet?

Dat lag aan hun gebedshouding. Kijken wij eerst naar de Farizeeër. Die stond vooraan in de kerk. Dat is op zich geen probleem, integendeel. Maar hij stond daar met opgeheven hoofd en voor uitgestoken borst, zo van: Kijk eens hoe goed ik ben! Hij vond van zichzelf, dat hij met God op goede voet leefde. In het Nederlands staat er: Hij bad bij zichzelf. Maar vanuit het Grieks kunnen wij ook vertalen: Hij bad tot zichzelf. Zo deed de Farizeeër. Hij is zo met zichzelf bezig, dat hij zijn hart niet tot God kan verheffen. Zijn gebed is eigenlijk een aaneenschakeling van ik-zinnen: Ik dank U; ik vast; ik betaal. Je zou bijna denken, dat de Farizeeër van mening is, dat God hem moet bedanken. Hij is van mening, dat God alle reden heeft om blij met Hem te zijn, omdat hij alles zo goed doet.

Maar wat doet de tollenaar? Die blijft achter in de Tempel staan. Hij beseft, dat hij een grote zondaar is en dat hij het Huis van God eigenlijk niet mag betreden. Daarom ook staat hij daar met neergeslagen ogen. Hij meent, dat hij een hopeloos geval is. Want al dat geld, dat hij zijn volksgenoten heeft afgeperst, kan hij nooit meer terug betalen. De enige hoop, die de tollenaar heeft, is dat God hem wil vergeven, hij wil kwijtschelden. Daarom biedt hij die vijf eenvoudige woorden: “God, wees mij, zondaar, genadig”.

De fout van de Farizeeër was, dat hij zichzelf zo goed vond. Hij had God eigenlijk niet nodig. En hij keek vol minachting op zijn medemensen neer. Hij was egocentrisch, stond zelf in het middelpunt. Maar de tollenaar had berouw, stelde al zijn hoop op God. En dus stond hij open voor God. En die houding van openheid, daar kan God wat mee doen.

Nu zou het misschien vanzelfsprekend zijn om aan het einde van deze overweging onszelf de vraag te stellen: In welke van deze twee personen vind ik iets van mijzelf terug? Maar zo gemakkelijk ligt het nu ook weer niet. Het gaat hier niet om twee soorten van mensen: je bent of de een of je bent de ander. Het gaat meer om twee levenshoudingen, die allebei in een en dezelfde persoon gevonden kunnen worden. Misschien gedragen wij ons ietsje vaker als de rouwmoedige tollenaar in het besef dat wij maar kleine en zwakke mensen zijn. Maar misschien zijn er ook momenten in ons leven, dat wij ons een beetje hooghartig opstellen, onszelf beter vinden dan sommige anderen en dat wij daarom op hen neerkijken.

In Jezus’ tijd waren niet alle Farizeeërs schijnheilig en evenmin waren alle tollenaars uiteindelijk rouwmoedige zondaars.

Laten wij God oprecht danken voor al het goede, dat wij tot nu toe – met de hulp van Gods genade – hebben mogen doen. En beseffen wij tegelijkertijd, dat er nog heel veel aan ons te verbeteren valt en dat God ons daar heel graag bij wil helpen. Amen.

Subscribe
Abonneren op

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

0 Reacties
Inline Feedbacks
View all comments