Preek op 17-01-2021, 2e zondag door het jaar B, pastoor Frank Domen
Openingswoord
Broeders en zusters, allemaal van harte welkom bij deze heilige Eucharistieviering.
Vandaag horen wij in de eerste lezing over de jonge Samuël. Even een stukje voorgeschiedenis. Zijn moeder, Hanna, had lange tijd geen kinderen kunnen krijgen. En op een dag – na al veel gebeden te hebben – deed zij God een belofte: als Hij haar een zoon zou schenken, zou ze hem aan Jahwe God, aan de tempel, afstaan. En zij werd zwanger, en toen het joch, Samuël dus, drie jaar oud was, bracht zij hem naar de tempel waar hij in dienst trad.
Wij weten niet precies hoe jong Samuël nog was toen hij door God geroepen werd, maar op een nacht hoorde Samuël tot vier keer toe een stem, die zijn naam riep. De oude priester Eli, bij wie hij in dienst was, wees hem erop, dat dat God weleens zou kunnen zijn. Na de vierde keer ontstond er inderdaad een gesprek tussen God en de jonge Samuël.
Hij groeide verder op, en werd een belangrijke leider van het land Israël. Hij was de laatste rechter van het land vóórdat er voor de eerste keren in Israël koningen werden aangesteld. Saul en David en Salomo waren de eersten.
Samuël had het niet altijd gemakkelijk, maar God was met hem. Samen zetten zij hun schouders onder iedere uitdaging. En zo heeft Samuël veel goeds kunnen doen. En dat maakte ook hemzelf gelukkig.
Broeders en zusters, ook voor ons is het leven niet altijd even gemakkelijk. Wij horen in de parochie steeds vaker over bekende mensen, die corona hebben. Tot nu toe gelukkig nooit in ernstige mate. Er zijn mensen, die door de coronapandemie hun baan kwijtraken. Er zijn er, die niet zo goed kunnen omgaan met een stukje eenzaamheid, een relatie is gesprongen, dierbare mensen overlijden.
Allemaal geen eenvoudige zaken, maar … er is goed nieuws: we hoeven ze niet alleen te dragen. Sowieso hebben we lieve mensen om ons heen, maar de eerste met wie wij eigenlijk altijd in gesprek moeten gaan is God. Zoals Hij Samuël bij zijn naam riep en hem zijn leven lang begeleidde, zo roept Hij ook ieder van ons: Hé, hier ben Ik, mag Ik ook jou helpen?
Geven wij God alle ruimte, misschien méér dan we nu doen. Niet dat dan alle problemen verdwijnen, maar met Gods hulp kunnen we er wel beter mee omgaan.
Openingsgebed
Laat ons bidden. God, onze Vader. In uw grenzeloze goedheid hebt Gij ons geroepen en elk van ons een taak gegeven. Geef ons een hart dat luistert naar uw inspraken. Leer ons zien waar Gij U ophoudt in deze wereld. Wijs ons de plaats waar Gij woont opdat wij bij U blijven. Door onze Heer Jezus Christus, uw Zoon … Amen.
Kinderwoorddienst
alleen om 16.00 uur, met Andrea
Preek
Wij hoorden zojuist over Andreas. Hij was een volgeling van Johannes de Doper. En hij wist, dat Johannes niet de door God beloofde Messias was. Dat had deze zelf uitdrukkelijk verklaard door desgevraagd letterlijk te zeggen: “Ik ben de Messias niet” (Joh. 1, 20).
Wie is het dan wel!? Hij moest nu toch spoedig komen! Want Johannes had ook gezegd: “Ik doop u met water, maar er komt iemand die sterker is dan ik. Hij zal u dopen met de heilige Geest en met vuur” (Luc. 3, 16). Johannes zei zelfs: “onder u staat Hij die gij niet kent” (Joh. 1, 26). Dus de Messias kon zich elk moment kenbaar maken! Wie o wie is het!?
Johannes helpt een handje bij de zoektocht. Wanneer hij Jezus voorbij ziet lopen, zegt hij tegen zijn leerlingen: “Zie het Lam Gods” (Joh. 1, 36). Daardoor wordt zeg maar Johannes’ eigen fanclub kleiner, maar Jezus krijgt er een paar volgelingen bij.
Want Andreas en nog iemand gaan Jezus dan achterna. En wanneer Jezus ziet, dat zij Hem volgen, vraagt Hij hen: “Wat verlangt gij?” (Joh. 1, 38). In het Grieks staat er eigenlijk: Wat zoekt gij? En dan vragen de twee leerlingen waar Hij zich ophoudt en nodigt Jezus hen uit om te komen kijken en dan blijven ze die dag bij Hem.
Die apostelen hebben de hemel al verdiend, dus het gaat uiteindelijk altijd om ons. Waarnaar zijn wij op zoek? Naar geld … om meer leuke dingen te kunnen kopen? Naar een baan … om in ons levensonderhoud te kunnen voorzien? Naar vriendschap … om niet alleen te hoeven zijn en om vreugde en verdriet te kunnen delen? Naar gezondheid … om weer alles te kunnen doen en om anderen niet tot last te hoeven zijn?
Bijna allemaal zaken, die niet onbelangrijk zijn. We mogen God en de heiligen dan ook vragen om ons op deze gebieden van het leven te zegenen.
Maar hopelijk vormen deze zaken niet het fundament van ons leven. Want rijkdom en vriendschap, een baan en onze gezondheid … we kunnen ze van het ene op het andere moment zo maar verliezen. En wat dan? Wat blijft er dan over? Stort ons leven in? Hoe gaan we verder? Of niet verder?
Alle genoemde dingen zijn bijzaken. Onze aandacht moet allereerst uitgaan naar de hoofdzaken. Of beter gezegd dé hoofdzaak: God en het eeuwig leven.
Rijkdom en vriendschap verkrijgen en al het andere, daar moeten we soms veel moeite voor doen. Maar om God te vinden, hoeven we niet ver te zoeken. Hij is ín ons, zeker als we gedoopt zijn. En als we in staat van genade leven. Dat wil zeggen dat ons dagelijkse leven getuigt van vriendschap met God, onze Vader, met Jezus, zijn Zoon, en met de heilige Geest, de Levendmaker.
In de tweede lezing spreekt de heilige apostel Paulus over de ontucht. Het lichaam – zo zegt hij – is er niet voor de ontucht, maar voor de Heer en de Heer is er voor het lichaam.
Het lichaam is de plaats waar God, Gods heilige Geest, op aarde bijzonder aanwezig is. Het menselijke lichaam is de plaats waar Gods Geest en onze eigen geest zich met elkaar verbinden. En daarom moet het lichaam heilig zijn.
Paulus spreekt over geen ontucht plegen, maar wat nog belangrijker is, is de reden waarom mensen dat niet moeten doen: als kind of tiener of als jongere of volwassene zijn wij – zegt Paulus – tempels van de heilige Geest. Hemel en aarde raken elkaar in ons lichaam. Zoals Jezus Christus, Gods eigen Zoon, zo aanstonds op het altaar Vlees en Bloed wordt in dat kleine stukje brood, zo komt er een nieuwe tempel op aarde iedere keer dat er iemand gedoopt wordt en zoon of dochter van God wordt.
God – de volmaakte Wijze, de volmaakt Gelukkige, de Liefde en de Vrede zelf – is dus niet ver van ons vandaan, maar is in ons lichaam, in ons hart.
Hoe krijgen we het nu voor elkaar, dat wij zijn liefde, vrede en vreugde gaan ervaren in ons dagelijkse leven, zodat we altijd vooruit kunnen, ongeacht wat er gebeurt?
Door stapje voor stapje te worden als Jezus Christus. Hij was niet met Zichzelf bezig, dacht niet aan zijn eigen vreugde, en nog minder aan zijn eigen verdriet en zorgen, maar Hij dacht altijd éérst aan de eer van God en aan het welzijn van de mensen om Hem heen.
Blijven stilstaan bij onze eigen ellende maakt dat wij ons ellendig voelen. God eren en de medemensen helpen maakt gelukkig. Proberen wij zo te leven, zo te doen, dan wordt de Geest sterker in ons, komt er vrede en vreugde in ons.
Beste medegelovigen, jaren geleden heb ik eens gehoord – ik meen me te herinneren, dat het in Japan gebeurde – dat een klein meisje een enorme stapel bankbiljetten – zo’n 100.000 dollar – die haar vader even op de salontafel had gelegd – wat kan er immers gebeuren op ongeveer de 50e verdieping van een wolkenkrabber – via het balkon naar beneden gooide. Ze vond het wel leuk om al die papiertjes naar beneden te zien dwarrelen. Het geld lag letterlijk op straat voor het oprapen. In Nederland is het een aantal jaren geleden ook eens gebeurd, dat een waardentransport op de snelweg een aantal kisten met geld verloor. Heel wat automobilisten stopten, sommigen om zichzelf te verrijken, anderen om alles eerlijk aan de chauffeurs terug te geven.
Voor ons ligt Gods genade voor het oprapen. We hoeven maar in onszelf te keren, daar waar God woont. Daar vinden we de middelen om verder te kunnen gaan.
Nog één ding: hoe bidden we, hoe keren we in onszelf? Ik weet nog van toen ik pas in de parochie werkte, dat er een vrijwilligster bij me kwam: ze wilde dit en dat gaan doen. Ik dacht: hoe is het mogelijk, hoe haal je het in je hoofd!? Maar ik zei niets. Tegen de hemelse Vader zei ik: kunt U dit varkentje wassen? Een tijdje later kwam diezelfde vrijwilligster naar me toe en zei: pastoor, ik ga dat natuurlijk niet doen, hoor, dat was een vergissing. God had haar hart bewerkt. Ik hoefde alleen maar te bidden en te vertrouwen.
Een hele tijd geleden zou er over een bepaald onderwerp een vergadering komen. De stemming was van tevoren zodanig, dat ik achter mijn bureau bijna ontplofte van woede. Maar ik bad en nu spraken we wel een beetje over en weer en toen de vergadering kwam, was de lucht helemaal geklaard. Ik hoefde niets meer zeggen.
God is dichtbij. Zijn genade is in ons. Horen we zijn roepstem. Leggen we alles bij Hem neer. Amen.