Overweging ter voorbereiding van 30-04-2023, vierde zondag van Pasen

Overweging ter voorbereiding van 30-04-2023, vierde zondag van Pasen

Uit een homilie van de heilige paus Gregorius de Grote († 604) over het evangelie

Christus, de goede herder

Paus Gregorius de Grote

‘Ik ben de goede herder. Ik ken – dat wil zeggen: Ik bemin – mijn schapen en mijn schapen kennen Mij’ (Joh. 10, 14). Het is alsof de Heer openlijk zegt: zij die Mij beminnen, volgen Mij. Want wie de waarheid niet liefheeft, kent de waarheid nog niet.

Broeders en zusters, gij hebt gehoord van het gevaar dat ons bedreigt; denkt bij deze woorden van de Heer nu ook aan het gevaar dat er bestaat voor u. Ziet of gij zijn schapen zijt, of gij Hem kent, of gij weet hebt van het licht der waarheid. Ik bedoel: weten of kennen, niet door geloof maar door liefde, weten of kennen, niet door gelovig te aanvaarden, maar door handelend op te treden. Want dezelfde die hier aan het woord is, de evangelist Johannes, getuigt elders: ‘Wie zegt dat hij God kent, maar zich niet stoort aan zijn geboden, is een leugenaar’ (1 Joh. 2, 4).

Daarom voegt de Heer in dit evangelie er onmiddellijk aan toe: ‘Zoals de Vader Mij kent en Ik de Vader ken. Ik geef mijn leven voor mijn schapen’ (Joh. 10, 15). Het is alsof Hij onomwonden verklaart: het bewijs dat Ik de Vader ken en door de Vader word gekend, is gelegen in het feit dat Ik mijn leven geef voor mijn schapen. Dat wil zeggen: door de liefde die Mij ertoe brengt voor mijn schapen te sterven, toon Ik hoezeer Ik de Vader bemin.

Nogmaals spreekt de Heer over deze schapen als Hij zegt: ‘Mijn schapen luisteren naar mijn stem en Ik ken ze en zij volgen Mij. Ik geef hun eeuwig leven’ (Joh. 10, 27-28). Voor hen geldt wat Hij kort tevoren heeft gezegd: ‘Als iemand door Mij binnengaat, zal hij worden gered; hij zal in- en uitgaan en weide vinden’ (Joh. 10, 9). Hij zal ingaan tot het geloof, maar hij zal vandaar uitgaan tot de aanschouwing, want zijn geloven zal overgaan in zien; hij zal weide vinden, als hij mag aanzitten aan het eeuwig gastmaal.

Zijn schapen vinden dus de weide, want wie Hem in alle eenvoud volgt, vindt zijn voedsel in het eeuwig groene land. Wat is nu de weide van die schapen anders dan het innerlijk genot van het altijd groene paradijs? De weide van de uitverkorenen is immers het altijd aanwezige aanschijn van God: dit mag men onafgebroken aanschouwen en zo wordt de geest zonder ophouden verzadigd met voedsel van eeuwig leven.

Laten wij daarom, broeders en zusters, op zoek gaan naar deze weide om daar in vreugde samen te zijn met zovele hemelburgers. Laat hun feestvreugde voor ons een uitnodiging zijn. Laat dan ons hart in vuur geraken, laat ons geloof in deze dingen weer warm worden, laten wij branden van verlangen naar dit bovenaards geluk! Wie zo het hogere liefheeft, is al daarheen op weg.

Geen wederwaardigheid moge ons weerhouden van de vreugde van dit geestelijk feest. Want als iemand het doel van zijn reis wil bereiken, laat hij zich niet van zijn plan afbrengen door een moeilijkheid onderweg. Wij mogen ons niet laten verleiden door aanlokkelijke goederen. Want dwaas is de reiziger die onderweg kijkt naar bekoorlijke landschappen en vergeet verder te gaan naar het doel van zijn tocht.