Ter voorbereiding van de viering van vrijdag 21-05-2021

Ter voorbereiding van de viering van vrijdag 21-05-2021

Uit de geschriften van de priester Odo Casel († 1948)

De heiliging van de bruid door de Geest

De Geest is de voltooiing, niet alleen van de heilige Drieëenheid maar ook van het goddelijk heilsplan. De vrucht van dit geweldige mysterie is de kerk: de Vader heeft haar uitverkoren en de Zoon heeft haar door zijn bloed verlost; haar voltooiing vindt zij in de heiliging door de heilige Geest. Als geschenk van de Geest ontvangt zij de heiliging van de drievoudige God, die Christus, verheven en tot Geest geworden, als haar hogepriester over haar uitstort. Hij is immers het hoofd van de kerk, en uit Hem stroomt door alle ledematen de goddelijke Geest die hen herschept tot het ene lichaam en de ene geest. Met deze kracht heeft God Christus bekleed, toen Hij Hem opwekte uit de doden.

Als nu het hoofd van de kerk Geest is, dan is ook het vanuit dit hoofd bezielde lichaam door deze deelname geest. Zo wordt terecht van de christengemeente gezegd: ‘Eén lichaam en één geest’ (Ef. 4, 4).

Zo heeft dus de verheven Heer op Pinksteren zijn kerk in het leven geroepen als zijn lichaam en zijn bruid, en is Hij met haar gehuwd door haar deelgenoot te maken van de goddelijke levenskracht. Elke persoon die het leven van God wil vinden, moet tot onze heilige Moeder de Kerk gaan. Want waar de kerk is, is de Geest van God, en waar de Geest van God is, is de kerk en alle genade.

Wat voor de hele kerk geldt, geldt ook voor iedere ziel die in Christus is opgenomen. Zij is dus een ‘kerkelijke ziel’, zoals Origenes en Ambrosius zo vaak zeggen. Iedere ziel die het levend geloof heeft, draagt de Geest in zich. Deze Geest is het onderpand van haar goddelijk kindschap, zoals Paulus zegt: ‘Het bewijs dat ge kinderen van God zijt: Hij heeft de Geest van zijn Zoon in ons hart gezonden, die roept: Abba, Vader!’ (Gal. 4, 6). En Johannes leert ons: ‘Wie zijn geboden onderhoudt, blijft in God, en God blijft in hem. En dat Hij in ons woont, weten we door de Geest die Hij ons gegeven heeft’ (1 Joh. 3, 24). Iedere ware christen is dus een drager van de Geest: ‘Uw bestaan wordt niet beheerst door het vlees, doch door de Geest, omdat de Geest van God in u woont. Zou iemand de Geest van Christus niet hebben, dan behoort hij Hem niet toe’ (Rom. 8, 9).

De van Gods Geest vervulde ziel wordt aldus zelf geest, dat wil zeggen: zij ontvangt de volheid van het goddelijk leven en ondergaat een bovennatuurlijke verandering.

Omdat de Geest van God God zelf is, wordt de ziel die Hem draagt, door haar deelname aan deze Geest vergoddelijkt: nu kan zij het goddelijke onderscheiden en aanschouwen. Het ‘handgeld van de Geest’ (2 Kor. 1, 22) dat haar op aarde gegeven wordt, is voor haar het onderpand van de eeuwige aanschouwing van God in de hemel. Zo schept de Geest van God de nieuwe mens naar het beeld van God, blaast hem het bovennatuurlijke leven van God in en bereidt hem voor op de eeuwige gemeenschap met God, die de christenen voorbehouden is in het andere leven.

Het mysterie van het pinksterfeest is dus de heilsdaad van Christus, in zoverre zij het goddelijk leven in zijn volheid aan ons meedeelt. De oude kerk noemde Pinksteren daarom de ‘komst van de heilige Geest’. De Geest is niet, zoals het Woord, vlees geworden, en toch is Hij tot ons gekomen. Door de dood en de verrijzenis van Christus is God midden onder ons, en in ons. Ook daarvóór was de Geest van God onder de mensen werkzaam, maar slechts in het voorbijgaan en in afzonderlijke personen. Nu, in het Nieuwe Verbond, is Hij het duurzame en volledige bezit van de kerk van Christus geworden. De bruid van Christus – de kerk en de ziel – is één met Christus door zijn Geest en verwacht het volledige bezit in de hemel, waarvan zij nu reeds het onderpand in zich draagt. Ieder die in het lijden van Christus deelt en zijn Pasen viert, leeft voor God en in God door zijn Geest.