Ter voorbereiding van de viering van donderdag 21-10-2021

Ter voorbereiding van de viering van donderdag 21-10-2021

Uit een preek van de heilige Bernardus, abt van Clairvaux († 1153)

De trappen van de beschouwing

Laten wij onze eerste stap zetten op de vestingmuur: laten wij gaan staan op de vaste rots die Christus is en geheel en al op Hem steunen. Er staat immers geschreven: ‘Mijn voeten zette Hij op vaste grond, Hij gaf mijn schreden kracht’ (Ps. 40 (39), 3). Eenmaal zo geplaatst en bevestigd, moeten wij ons toeleggen op de beschouwing en zien wat de Heer ons zegt en wat wij Hem moeten antwoorden.

De eerste trap van de beschouwing, geliefden, bestaat namelijk hierin dat wij voortdurend overwegen wat de Heer wil, wat Hem behaagt, wat Hem aangenaam is. En omdat wij de Heer in vele dingen beledigen – onze onbuigzaamheid stoot op zijn wil die altijd juist is, en kan zich hieraan maar moeilijk aanpassen – daarom moeten wij ons klein maken onder de machtige hand van de allerhoogste God. Ja, wij moeten ons best doen om ons in de ogen van de barmhartige God als armzalige mensen te tonen die zeggen: ‘Genees mij, Heer, en ik zal gezond worden; red mij en ik zal veilig zijn’ (Jer. 17, 14), of: ‘Heer, wees mij genadig en genees mijn ziel, want ik heb tegen U gezondigd’ (Ps. 41 (40), 5 Vulg.).

Wanneer immers de ogen van onze geest door dergelijke gedachten zijn verhelderd, zijn wij niet langer met bittere gevoelens opgesloten in onszelf, maar verblijven wij veeleer met groot genoegen bij God. Dan beschouwen wij niet meer wat de wil van God is in ons, maar wat deze in zichzelf is.

Welnu, in Gods wil ligt ons leven. Dit betekent ongetwijfeld: wat met zijn wil in overeenstemming is, is voor ons het nuttigste en het beste. Daarom moeten wij des te meer bezorgd zijn van Gods wil niet af te wijken, naarmate wij het leven van onze geest beter willen bewaren.

Wanneer wij vervolgens – onder leiding van de Geest die zelfs de diepste geheimen van God doorgrondt – al enige vooruitgang hebben gemaakt bij het oefenen van onze geest, moeten wij overdenken hoe zoet de Heer is en hoe goed in zichzelf. Dan moeten we met de profeet naar de wil van de Heer zien en niet meer ons eigen hart bezoeken, maar zijn tempel. Niettemin moeten wij dan zeggen: ‘Ongerust is mijn geest in mij; daarom denk ik aan U’ (Ps. 42 (41), 7).

Heel het geestelijk leven is samengevat in deze twee dingen: de beschouwing van onszelf, die ons ongerust maakt en een heilzame droefheid teweegbrengt, en de beschouwing van God, waarin we troost vinden door de vreugde van de heilige Geest. Enerzijds worden we dus aangespoord tot vrees en nederigheid, anderzijds worden hoop en liefde ons deel.