Ter voorbereiding van de dinsdag in week 33 door het jaar 1, 16-11-2021
Uit een preek van de heilige Augustinus, bisschop van Hippo († 430), over de herders
De kerk is als een wijnstok die groeit en zich overal uitbreidt
‘Mijn schapen dolen rond over alle bergen en hoge heuvels, over heel de aarde zijn mijn schapen verstrooid’ (Ez. 34, 6). Wat betekent: ‘Over heel de aarde zijn mijn schapen verstrooid’? Dat wil zeggen: dat ze de wereldse dingen najagen en houden van aardse schittering. Ja, daarnaar gaat hun liefde uit! Ze willen niet sterven om hun leven in Christus te verbergen (vgl. Kol. 3, 3). Er staat ‘over heel de aarde’ ter wille van hun liefde voor de aardse dingen en omdat ze schapen zijn die over de hele aarde ronddwalen. Ze bevinden zich op verschillende plaatsen, maar slechts één moeder – de hoogmoed – heeft hen alle voortgebracht, zoals ook onze éne moeder – de katholieke kerk – alle christengelovigen voortbracht die over de hele wereld verspreid zijn. Het is dus niet te verwonderen dat de hoogmoed scheiding bewerkt, de liefde echter eenheid. De katholieke moeder zoekt samen met haar herder de verdwaalden overal op. Ze sterkt de zwakken, geneest de zieken en verbindt de gebrokenen. Ze bekommert zich nu eens over de enen, dan weer over de anderen en ze weten het niet van elkaar. Maar de moeder kent allen, omdat ze met iedereen verenigd is.
De kerk is als een wijnstok die groeit en zich overal uitbreidt. De anderen waarover ik sprak, zijn als nutteloze twijgen. Het mes van de wijnbouwer heeft die terecht afgesneden, omdat ze onvruchtbaar zijn. Zo wordt de wijnstok gesnoeid maar niet helemaal afgesneden. Die twijgen blijven liggen op de plaats waar ze afgesneden werden. En terwijl de wijnstok naar alle kanten groeit, kent hij zowel de takken die aan hem gebleven zijn als de afgesneden twijgen. Daarom roept de kerk de verdwaalden terug. Immers, ook over de afgebroken takken zegt de Apostel: ‘God is bij machte hen opnieuw te enten’ (Rom. 11, 23). Of je nu spreekt over de schapen die van de kudde afgedwaald zijn of over het hout dat van de wijnstok afgesneden is, God kan zowel de schapen terugbrengen als de takken opnieuw enten. Hij is immers de opperste herder en de ware wijnbouwer. ‘Over heel de aarde zijn mijn schapen verstrooid, zonder dat er iemand naar vraagt of naar zoekt’ (Ez. 34, 6). Onder de slechte herders is er niemand die het zich aantrekt, geen mens die zoekt.
‘Daarom, herders, luistert naar het woord van de Heer: zowaar Ik leef, zegt God de Heer’ (Ez. 34, 7-8). Zie hoe de tekst begint. Het is als een eed van God, een bewijs van zijn leven: ‘Zowaar Ik leef, zegt de Heer.’ De herders zijn dood, maar de schapen zijn in veiligheid. De Heer leeft. ‘Zowaar Ik leef, zegt God de Heer.’ Welke herders echter zijn dood? Zij die hun eigen belang zoeken, niet dat van Jezus Christus. Zullen er dan herders zijn en zullen ze gevonden worden, herders die niet hun eigen belang zoeken maar dat van Jezus Christus? Ja, er zullen er zeker gevonden worden! Ze ontbreken niet en ze zullen niet ontbreken.