Ter voorbereiding van 30-04-2022, zaterdag in de tweede week van Pasen

Ter voorbereiding van 30-04-2022, zaterdag in de tweede week van Pasen

Uit een preek van John Henry kardinaal Newman († 1890)

Christus is de Geest die ons levend maakt.

Newman

Het graf kon Hem die het leven in zichzelf had (vgl. Joh. 5, 26) niet gevangen houden. Hij stond op zoals een mens ontwaakt, wanneer de slaap als vanzelf van hem afvalt.

Maar wij, die erop vertrouwen dat wij Gods wil volbrengen, aangezien wij ons houden aan de voorschriften en regels die zijn Zoon ons heeft nagelaten, wij mogen ons in alle nederigheid om deze dag verheugen, met een vreugde die de wereld ons niet kan ontnemen, evenmin als ze deze kan begrijpen. Immers, degenen die Christus in zich dragen, kan geen kwaad overkomen. Beproeving of bekoring, tijd van tegenspoed, tijd van overvloed, leed, zwaar verlies, zorgen, verdriet, de honende opmerkingen van de vijand, het verlies van wereldse goederen, niets kan ‘ons scheiden van de liefde Gods, die is in Christus Jezus onze Heer’(Rom. 8, 39). Dit heeft de Apostel ons lang geleden gezegd; maar wij, die in deze tijd leven, hebben behalve zijn woord ook nog de bemoedigende ervaring van vele eeuwen. Wij hebben de levensgeschiedenis, die ons laat zien hoe de in ons levende Christus sterker is dan de wereld om ons heen en hoe Hij zal zegevieren. Wij hebben de levensgeschiedenis van allen die met Hem mee lijden, van alle belijders en martelaren van de eerste tijden en daarna. Deze geschiedenis toont ons dat de arm van Christus niet te kort is om te redden (vgl. Jes. 59, 1).

De geschiedenis laat zien dat geloof en liefde een reële woonplaats op aarde hebben, dat wat er ook mag gebeuren, zijn genade voldoende is voor zijn kerk en dat zijn kracht in zwakheid tot voltooiing komt (vgl. 2 Kor. 12, 9); dat Hij deze kracht ‘zelfs aan hoge ouderdom en grijze haren zal verlenen en aanbieden’ (vgl. Ps. 71 (70), 18), dat in alle eeuwen waarin de machten van het kwaad een uitdaging vormen, martelaren en heiligen weer te voorschijn zullen komen en uit de doden zullen opstaan, zo talrijk dat het lijkt alsof ze daarvóór nooit bestaan hadden, namelijk ‘de zielen van hen die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en het woord van God, die het beest en zijn beeld niet hadden aanbeden en het merkteken niet hadden aangenomen op hun voorhoofd en hun hand’ (Apok. 20, 4).