Overweging ter voorbereiding van 19-01-2023, donderdag in de 2e week door het jaar

Overweging ter voorbereiding van 19-01-2023, donderdag in de 2e week door het jaar

Uit het commentaar van een onbekend schrijver (4de eeuw) op de brief aan de Romeinen

Met de ‘oude mens’ bedoelt Paulus de daden uit het verleden

de apostel Paulus

‘Zijn wij één met Christus geworden door het beeld van zijn dood, dan moeten wij Hem ook volgen in zijn opstanding’ (Rom. 6, 5). Paulus zegt dat wij gelukkig kunnen verrijzen, als wij één met Christus zijn geworden door het beeld van zijn dood, dat wil zeggen: als wij in het doopsel alle gebreken afleggen, overgaan naar een nieuw leven en verder niet meer zondigen. Daarom zijn wij tevens in de verrijzenis aan Hem gelijk. Gelijkheid in de dood zal immers een overeenkomstige verrijzenis verschaffen. Hieraan herinnert Johannes in zijn brief, wanneer hij zegt: ‘Wij weten dat, wanneer het geopenbaard wordt, wij aan Hem gelijk zullen zijn’ (1 Joh. 3, 2), dat wil zeggen: dat wij onsterfelijk en in heerlijkheid zullen verrijzen. Dit gelijk-zijn betekent echter niet dat er geen enkel verschil meer bestaat: gelijk-zijn is hier gelijk-zijn in de heerlijkheid van het lichaam, niet in de goddelijke natuur.

Wij weten dat ‘onze oude mens met Hem gekruisigd is; daardoor is aan het bestaan in de zonde een einde gekomen, zodat wij niet langer aan de zonde dienstbaar zijn’ (Rom. 6, 6). Veel zegt Paulus hierover en hij herhaalt het om de gedoopten te onderrichten dat zij niet meer moeten zondigen en vooral niet meer moeten terugkeren tot de afgodendienst. Immers, dat is het zwaarste vergrijp en het toppunt van dwaling. Anders verliezen zij de genade die zij door Christus van God ontvangen hebben: Daarom bedoelt Paulus met de ‘oude mens’ de daden uit het verleden. Immers, zoals iemand ‘nieuwe mens’ genoemd wordt vanwege zijn geloof en zijn zuiver leven, zo wordt iemand ‘oude mens’ genoemd vanwege zijn ongeloof en zijn slechte daden. Deze daden nu, zegt Paulus, zijn gekruisigd, dat wil zeggen: zij zijn gestorven, zodat aan het bestaan van de zonde, dat wil zeggen: aan alle vergrijpen, een einde komt. Hij noemt nu alle zonden bij elkaar een lichaam, omdat zij, zoals hij zegt, door een goed leven en het katholieke geloof vernietigd worden.

‘Indien wij dan met Christus gestorven zijn, geloven wij dat wij ook met Hem zullen leven’ (Rom. 6, 8). Het is duidelijk dat zij die ‘het vlees gekruisigd hebben’, dat wil zeggen: de wereld ‘met haar hartstochten en begeerten’ (Gal. 5, 24), voor de wereld en met Christus sterven, en ook het eeuwige en heilzame leven verkrijgen, zodat zij het verdienen aan Christus in heerlijkheid gelijk te worden.