Overweging ter voorbereiding van 11-05-2022, woensdag in de vierde week van Pasen

Overweging ter voorbereiding van 11-05-2022, woensdag in de vierde week van Pasen

Uit het commentaar van de heilige Ambrosius, bisschop van Milaan († 397), op psalm 119 (118)

In tijden van beproeving is de hoop een troost.

‘Dit is mijn troost in al mijn ellende, dat ik in uw uitspraken nieuw leven vind’ (Ps. 119 (118), 50). Dit is de hoop die mij te beurt valt door uw belofte. Zij troost mij, zodat ik de kwellingen van het ogenblik kan doorstaan. Zij geeft mij tegelijk vertrouwen in de toekomst. Hoe zij ons troost, vernemen wij uit de woorden van de Apostel: ‘Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking wellicht of nood, vervolging, honger, levensgevaar of het zwaard? Er staat immers geschreven: om uwentwil bedreigt ons de dood de gehele dag; wij worden behandeld als slachtvee’ (Rom. 8, 35-36). En de reden waarom wij dat alles gelijkmoedig kunnen verdragen, geeft hij erbij: ‘Maar over dit alles zegevieren wij glansrijk, dank zij Hem die ons heeft liefgehad’ (Rom. 8, 37).

Als iemand dus wil zegevieren over tegenspoed, bij vervolging of levensgevaar, bij dood of zware ziekte, als rovers hem belagen, als zijn bezittingen verloren gaan, kortom als hem iets overkomt van wat in deze wereld als ‘tegenspoed’ wordt aangezien: glansrijk zal hij zegevieren, als er maar hoop is die hem troost. Immers, wat er ook mag gebeuren, niets kan hem deren die zegt: ‘Ik ben ervan overtuigd dat het lijden van deze tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid waarvan ons de openbaring te wachten staat’ (Rom. 8, 18). Want wie in belangrijke zaken zijn vertrouwen stelt, laat zich niet door onbelangrijke ontmoedigen.

Als wij dus in ellende zijn, is er de hoop die troost geeft en ons niet teleurstelt. Tijden van beproeving beschouw ik als tijden van ellende voor onze ziel. Want onze ziel is in ellende als ze overgeleverd wordt aan de bekoorder en bittere kwellingen moet doorstaan: dan moet ze worstelen en strijden, als ze de aanval ondergaat van het vijandelijk geweld. Maar te midden van deze beproevingen krijgt ze nieuw leven door het woord van God.

Want dit is de levenwekkende wezenskracht van onze ziel, de kracht die haar voedt, haar hoedt, haar richting geeft. Niets kan de ziel, die geestelijk beginsel is, tot leven wekken, tenzij het woord van God. Immers, in de mate dat het woord van God in onze ziel tot ontwikkeling komt, doordat we het aanvaarden, het met geest en hart ‘begrijpen’, in die mate ontwikkelt zich ook het leven van de ziel. En in de mate dat het woord van God in onze ziel verschrompelt, in die mate is ook het leven van de ziel aan verschrompeling ten prooi.

Welnu, zoals ons menselijk samenstel van ziel en lichaam door een levendige geest bezield wordt en gevoed en samengehouden, zo krijgt onze ziel nieuw leven door de belofte van God en de genade van zijn Geest. We moeten ons dus met alle middelen inspannen om, met achterstelling van al de rest, de woorden die God ons toespreekt te vergaren en diep in ons innerlijk op te slaan: in onze gevoelens, in onze bekommernissen, gedachten en daden. Dan zullen onze handelingen overeenstemmen met de woorden van de Schrift. Dan zal geen van onze daden strijdig blijken met het wetboek van de hemelse voorschriften. Zodat ook wij dan kunnen zeggen: ‘dat wij in uw uitspraken leven vinden’ (Ps. 119 (118), 50).